Uitleg leerdoel 5











Noteer dit voor jezelf alvast in je schrift.

Stel je vragen aan de docent die gaat streamen. 
Ga rustig zitten op je plek.
Leg je wiskundespullen op tafel. 

1 / 32
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson











Noteer dit voor jezelf alvast in je schrift.

Stel je vragen aan de docent die gaat streamen. 
Ga rustig zitten op je plek.
Leg je wiskundespullen op tafel. 

Slide 1 - Slide

Lesson Up

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ik kan formules opstellen bij grafieken
Succescriteria
Ik kan een tabel maken bij een grafiek
Ik kan het startgetal aflezen uit een grafiek
Ik kan de stapgrootte aflezen uit een grafiek.
Ik ken de vorm van een lineaire formule
Ik kan aan een formule zien of de bijbehorende grafiek stijgt of daalt.



Slide 5 - Slide


Voorkennis check
Teken de volgende formule in een assenstelsel: 
Aantal liter = 10 - tijd in seconden x 2

Slide 6 - Open question


De tabel hoort bij een lineair verband. 
Welke uitkomst hoort er bij x=3?
A
0
B
3
C
6
D
9

Slide 7 - Quiz

bedrag = 250 - aantal x 15    is stijgend



bedrag = 150 + 7,50 x aantal     is dalend



aantal x 5 + 200 = bedrag      is dalend
Denk je dat het klopt zet een groen vinkje, denk je dat het fout is zet een rood kruisje

Controleer de volgende beweringen
?
?
?

Slide 8 - Drag question

Slide 9 - Slide

Ik kan grafieken met elkaar vergelijken
Succescriteria
Ik kan een grafiek tekenen bij een formule.
Ik weet wat lineaire grafieken en formules zijn. 
Ik weet wat het snijpunt is en wat dit punt betekent in een grafiek.
Ik kan twee grafieken in één assenstelsel tekenen met een juist gekozen stapgrootte op de as.
Ik kan controleren of het snijpunt klopt door de waarde in de formule in te vullen.



Slide 10 - Slide

Ivan en Luc discussiëren over Ivan zijn nieuwe telefoon abonnement.

Ivan: "Voor mijn nieuwe abonnement moest ik 20 euro betalen en daarna 15 euro per maand.

Luc: "Mijn abonnement is goedkoper. Ik betaal 10 euro per maand en ik heb 40 euro aanmeldkosten betaald."

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?

Dat gaan we uitzoeken door beide grafieken in één assenstelsel te tekenen.

Slide 11 - Slide

Ivan en Luc discussiëren over Ivan zijn nieuwe telefoon abonnement.

Ivan: "Voor mijn nieuwe abonnement moest ik 20 euro betalen en daarna 15 euro per maand.

Luc: "Mijn abonnement is goedkoper. Ik betaal 10 euro per maand en ik heb 40 euro aanmeldkosten betaald."

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?

Dat gaan we uitzoeken door beide grafieken in één assenstelsel te tekenen.
Maak een formule bij beide abonnementen:
Abonnement van Ivan:

Abonnement van Luc
timer
2:00

Slide 12 - Slide

Ivan en Luc discussiëren over Ivan zijn nieuwe telefoon abonnement.

Ivan: "Voor mijn nieuwe abonnement moest ik 20 euro betalen en daarna 15 euro per maand.

Luc: "Mijn abonnement is goedkoper. Ik betaal 10 euro per maand en ik heb 40 euro aanmeldkosten betaald."

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?

Dat gaan we uitzoeken door beide grafieken in één assenstelsel te tekenen.
Maak een formule bij beide abonnementen:
Abonnement van Ivan:

Abonnement van Luc


timer
2:00
Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Slide 13 - Slide

Ivan en Luc discussiëren over Ivan zijn nieuwe telefoon abonnement.

Ivan: "Voor mijn nieuwe abonnement moest ik 20 euro betalen en daarna 15 euro per maand.

Luc: "Mijn abonnement is goedkoper. Ik betaal 10 euro per maand en ik heb 40 euro aanmeldkosten betaald."

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?

Dat gaan we uitzoeken door beide grafieken in één assenstelsel te tekenen.
Maak een formule bij beide abonnementen:
Abonnement van Ivan:

Abonnement van Luc




Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Slide 14 - Slide

Ivan en Luc discussiëren over Ivan zijn nieuwe telefoon abonnement.

Ivan: "Voor mijn nieuwe abonnement moest ik 20 euro betalen en daarna 15 euro per maand.

Luc: "Mijn abonnement is goedkoper. Ik betaal 10 euro per maand en ik heb 40 euro aanmeldkosten betaald."

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?

Dat gaan we uitzoeken door beide grafieken in één assenstelsel te tekenen.
Maak een formule bij beide abonnementen:
Abonnement van Ivan:

Abonnement van Luc


Teken de grafieken bij de formules:

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Slide 15 - Slide

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Aantal maanden
Aantal maanden
Bedrag in euro's
Bedrag in euro's

Slide 16 - Slide

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Aantal maanden
Aantal maanden
Bedrag in euro's
Bedrag in euro's

Slide 17 - Slide

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Aantal maanden
Aantal maanden
Bedrag in euro's
Bedrag in euro's
Het is moeilijk te zien welk abonnement het goedkoopst is.
Daarom tekenen wij de grafieken in één assenstelsel.

Slide 18 - Slide

Voeg de tabellen samen:




Wat valt je op?

Slide 19 - Slide

Voeg de tabellen samen:




Wat valt je op?

Slide 20 - Slide

Voeg de tabellen samen:







Wat valt je op?



Teken de grafieken in één assenstelsel:
Bedrag in euro's
Aantal maanden

Slide 21 - Slide

Voeg de tabellen samen:







Wat valt je op?



Teken de grafieken in één assenstelsel:
Bedrag in euro's
Aantal maanden
Het snijpunt:

Na 4 maanden zijn de abonnementen allebei 80 euro.

Slide 22 - Slide

Antwoord op de vraag:

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?
Bedrag in euro's
Aantal maanden
Ivan
Luc

Slide 23 - Slide

Antwoord op de vraag:

Klopt de uitspraak van Luc dat zijn abonnement goedkoper is?


Na 4 maanden is het abonnement van Luc goedkoper dan het abonnement van Ivan. 

Luc heeft dus gelijk, maar pas na 4 maanden.
Bedrag in euro's
Aantal maanden
Ivan
Luc

Slide 24 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. 


Slide 25 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. 


Snijpunt (4,80)

Slide 26 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. Snijpunt (4,80)


Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10

Slide 27 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. Snijpunt (4,80)


Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + 4 x 15 = 80 euro


Slide 28 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. Snijpunt (4,80)


Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + 4 x 15 = 80 euro


Bedrag = 40 + 4 x 10 = 80 euro

Slide 29 - Slide

Controleren of het snijpunt klopt:

Vul de coördinaat van het snijpunt in de formules. Snijpunt (4,80)


Bedrag = 20 + aantal maanden x 15

Bedrag = 40 + aantal maanden x 10
Bedrag = 20 + 4 x 15 = 80 euro


Bedrag = 40 + 4 x 10 = 80 euro
Na 4 maanden is het bedrag in beide formules 80 euro.

Dus het snijpunt klopt. 

Slide 30 - Slide

Aan de slag
Heb je aantekeningen genoteerd in je schrift?

Maak opgaven: 


Controleer je werk kritisch met behulp van de uitwerkingen via magister leermiddelen.
Snap je wat je fout gedaan hebt? Verbeter je fouten met een andere kleur. 
Wie kan je om hulp vragen als je het niet begrijpt?
Let ook op je notatie!

Lever in je nagekeken uitwerkingen van opgave via de volgende slides.
Ondersteunend: 25, 26, 27, O28, 28,
Doorlopend: 25, 26, 27, 28, 29
Uitdagend: 25, 26, 28, 29, U6
Ondersteunend: 31, 32, 034, 34, 35
Doorlopend: 31, 32, 33, 34, 35 
Uitdagend: 32, 34, 35, U7, U8

Slide 31 - Slide

Bedankt voor vandaag!
Ga thuis verder met 
de lessen in LessonUp!

Slide 32 - Slide