Lijdend voorwerp

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

In welke zin staat een lijdend voorwerp?

1. Il lui promène.
2. Il le cherche.

On vend cette maison.
Wie of wat is het lijdend voorwerp?

1. cette maison
2. vend
3. On
4. er is geen lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp:
J'achète un nouveau jean.

1. un nouveau
2. jeans
3. un nouveau jeans
4. J'achète

Wat is het lijdend vw in de zin?

Je connais cette actrice.

1. Je
2. Je connais
3. actrice
4. cette actrice

Waar kun je een lijdend voorwerp door vervangen?

1. un, une, des
2. le, la, l', les
3. du, de la, de l', des
4. c'est

Vervang het lijdend vw;

Elle met le jean. 

1. elle la met
2. elle le met
3. elle met la
4. elle lui met

Vervang het lijdend voorwerp:

Je connais le garçon.

1. je le connais
2. je la connais
3. je l'connais
4. je les connais

Vervang het lijdend voorwerp:

J'écris une lettre

1. Je lui écris
2. Je l'écris
3. J'écris le
4. Je le écrire

Vervang het lijdend vw:

Ils mangent une pomme.

1. Ils le mangent
2. Ils la mangent
3. Ils mangent la
4. Ils mangent le

Vervang het lijdend voorwerp:

Je mange la pizza.

1. Je le mange
2. Je la mange
3. Je l' mange
4. Je les mange

Vervang het lijdend voorwerp:

Elle met le pantalon.

1. Elle le met
2. Elle la met
3. Elle l' met
4. Elle les met

Vervang het lijdend voorwerp:

Je mets les vêtements.

1. Je le mets
2. Je la mets
3. Je l' mets
4. Je les mets

Waar plaats ik het lijdend voorwerp in de zin?

1. voor de persoonsvorm
2. na de persoonsvorm

Waar plaats ik het lijdend voorwerp in de zin, als er nog een tweede werkwoord in de zin staat?

1. voor de persoonsvorm
2. na de persoonsvorm
3. voor het tweede werkwoord
4. na het tweede werkwoord