This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Leereenheid 3 Doelstellingen
Slide 1 - Slide
Planning periode 3
Slide 2 - Slide
Deze les:
Leereenheid 3.1
Met je les of training wil je iets bereiken. Je hebt een bepaald doel voor ogen dat je graag wil realiseren. Een dergelijk doel wordt ook wel een doelstelling genoemd.
Slide 3 - Slide
Casus: Simone geeft al vier jaar les bij turnvereniging Kunst en Lenigheid. Ze geeft les aan een groep kinderen van zes tot en met acht jaar (jeugd turnen). Aan de voorbereiding doet ze niet veel meer. Een doelstelling voor haar training formuleren vindt ze maar onzin. Ze weet echt wel welke richting het uit moet met die kinderen. Jeugdcoördinator Victoria is het hier niet meer eens. Zij vindt dat je voor elke training SMART-doelen moet hebben, ook al geef je 25 jaar training. Haar standpunt is: zonder doelstelling geen goede training. Simone vindt dit sterk overdreven.
Slide 4 - Slide
Een doelstelling voor elke training is niet noodzakelijk.
Trainingen kunnen ook intuïtief vormgegeven worden.
Doelstellingen zorgen voor betere trainingsresultaten.
Doelstellingen zijn cruciaal voor gestructureerde vooruitgang.
De behoefte aan doelstellingen hangt af van de trainer.
Slide 5 - Poll
Wat vind je ervan dat Simone na vier jaar geen doelstellingen meer voor haar training formuleert?
Slide 6 - Mind map
Wat zijn SMART geformuleerde doelen?
A
Een doel dat subjectief, moeilijk, acuut, restrictief en langdurig is.
B
Een doel dat simpel, makkelijk, abstract, willekeurig en tijdrovend is.
C
Een doel dat specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden is.
D
Een doel dat spontaan, matig, actueel, ruimdenkend en toekomstgericht is.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Wat zal de doelstelling van deze training kunnen zijn?
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Slide
Wat zal de doelstelling van deze training kunnen zijn?
Slide 11 - Mind map
Wat je wilt bereiken is verandering van het gedrag van SB-deelnemers. Dit heet gedragsverandering. Je wilt bestaand gedrag veranderen in nieuw, verbeterd gedrag.
Om te kunnen controleren of je inderdaad de gewenste gedragsverandering bereikt hebt, moet je twee dingen kunnen benoemen:
het begingedrag van de SB-deelnemer
het eindgedrag van de SB-deelnemer.
Slide 12 - Slide
Voorbeeld:
Bij een groepje kinderen dat nog niet zo lang lid is van de turnvereniging, is het begingedrag van het koprollen als volgt te beschrijven: De kinderen maken een koprol, waarbij ze nog slecht rollen en met de onderrug op de grond terechtkomen. De lesgever stelt zich voor de eerste les het volgende doel (eindgedrag): De meeste kinderen kunnen op een schuin vlak een vloeiende rol met een ronde rug maken.