JvO2 interpunctie

H18 t/m 22: Interpunctie 
Leestekens
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H18 t/m 22: Interpunctie 
Leestekens

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Interpunctie

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions


I like cooking my family and my pets.

Ik kook oma.

Schiet op papa.

Stop, niet schieten!

I like cooking, my family and my pets.

Ik kook, oma.

Schiet op, papa.

Stop niet, schieten!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Theorie (1)
  • De punt gebruik je aan het eind van een zin
  • De komma gebruik je
    - tussen twee persoonsvormen (als je wilt, kun je gaan)
    - in een opsomming (we eten appels, peren en bananen)
  • Een uitroepteken gebruik je na een uitroep/bevel
  • Een vraagteken gebruik je na een vraag

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Puntkomma ;-)
Een puntkomma gebruik je tussen twee zinnen die veel met elkaar te maken hebben. Je geeft nadere uitleg en zou er 'want' tussen kunnen zetten. 

Jan was helemaal alleen; zijn vriend was al naar huis gegaan.
Ik voel me rot; mijn kat is vermist. 


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Een puntkomma wordt soms ook gebruikt bij een opsomming.
Achter ieder woord zet je dan een puntkomma, behalve bij het
laatste woord. Achter het laatste woord zet je een punt.  
In mijn koffer zitten de volgende spullen:
  • kleren;
  • schoenen;
  • toiletspullen;
  • strandlaken.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Dubbele punt :-)
Een dubbele punt komt bij een opsomming.
Op mijn tafel liggen: een etui, een vulpen en een boek.

én bij de directe reden
De juf zei: "Nu is het klaar!"

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Theorie (2)
  • Aanhalingstekens gebruik je:
    - bij een citaat ("Waarom doe je dat?", zei mijn moeder)
    - als je een woord speciale aandacht wilt geven (hoe spel je 'synoniem'?)

Lees de tekst voor jezelf om erachter te komen of je leestekens goed staan. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

- Je heeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van het dak."
Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
"Hoe zit dat?", vroeg hij. 


Aanhalingstekens:

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

"Sara zei:" Ik heb een super
vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).

Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:  
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:  

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Hij zei: "In mei leggen alle vogels een ei."
Goede antwoord:

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

"Maar," vroeg Van Houten, "spreken we morgen nog af?"
Goede antwoord:

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Lotte.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions