periode 1 VTE-lessen eerstejaars

start 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
VoedingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

start 

Slide 1 - Slide

Wat is géén voorbeeld van Slow Food?
A
Aubergine die het hele jaar door verkrijgbaar is.
B
Boerenkaas die minimaal twee jaar gerijpt heeft.
C
Tomaten die gerijpt zijn in de zon.
D
Moestuin waar eigen groenten en fruit verbouwd worden.

Slide 2 - Quiz

Waarom worden recepturen vaak vastgelegd?

(Welke bewering is niet juist)

A
Om te zorgen dat iedereen dezelfde hoeveelheid ingrediënten gebruikt .
B
Om de creativiteit van de collega's te bevorderen.
C
Om te zorgen dat er een constante kwaliteit wordt geleverd.

Slide 3 - Quiz

Wat is dresseren?

Slide 4 - Open question

Welke richtlijnen volg je voor het schoonmaken van gereedschappen en materialen?
A
De regels en richtlijnen van de HACCP-code.
B
De regels en richtlijnen van de hygiënecode.
C
De regels en richtlijnen van het NVWA-principe.

Slide 5 - Quiz

Een stoffen handdoek zit snel vol met bacteriën daarom gebruik je een papieren handdoek om je handen te drogen na het wassen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Wat is de beste methode om messen te wassen?
A
Met de hand
B
In de vaatwasser/spoelmachine.

Slide 7 - Quiz

Waaruit bestaat het opmaken van gerechten?
A
Decoreren en regenereren.
B
Frituren en regenereren.
C
Decoreren, dresseren en garneren.
D
Stomen, monderen en garneren.

Slide 8 - Quiz

De plantaardige eiwitten die je lichaam nodig heeft, kan je ook halen uit brood, noten en paddenstoelen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Foodtrends ontstaan vaak in Europa.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Waarom is het handig om te werken met een schoonmaakrooster.

Slide 11 - Open question

Hoe werk je efficiënt tijdens de voorbereidende werkzaamheden?
A
Door je werkplek van te voren in te richten met alle materialen en gereedschappen.
B
Door gereedschappen en materialen te pakken zodra je ze nodig hebt.
C
Door weinig tijd in te plannen voor de verschillende werkzaamheden, zodat je onder druk presteert.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent in de keuken "de pass"

Slide 13 - Open question

Welke van de onderstaande beweringen is niet juist.
A
Een voorbeeld van een foodtrend is de verschuiving van de traditionele naar de internationale keuken.
B
Een Rotisseur bereidt vlees.
C
NVWA betekent: nationale vee en waarde aanbod.
D
Een Entremetier bereidt o.a. groenten en aardappelgerechten.

Slide 14 - Quiz

Hoe voorkom je zoveel mogelijk vermenging en kruisbesmetting van producten tijdens de service?

Slide 15 - Open question

Waar staan de letters HACCP voor?
A
Health analysis critical control points
B
Hazard analysis critical control points
C
Hygiëne analysis critical control points
D
Hazelnut analysis critical control points

Slide 16 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van een macro-trend?
(Welk antwoord is niet juist)
A
Het eten van meer verse , onbewerkte en lokale producten.
B
Het willen weten van het verhaal achter de producten die je eet.
C
Het bekijken van de menukaart op internet voordat je naar een restaurant gaat.
D
Het eten van minder suiker, zout en vetten.

Slide 17 - Quiz

Persoonlijke hygiëne, wat valt er allemaal onder?

Slide 18 - Open question

Welke bewering is niet waar?
A
Grote instellingskeukens zoals ziekenhuizen hebben een voorspelbare en constante vraag.
B
In veel horecabedrijven is er een wisselende en onvoorspelbare vraag.
C
tijdens de mise-en-place worden voorbereidende bewerkingen gedaan, zodat er tijdens de service de gerechten afgemaakt kunnen worden.
D
In de catering is het volgens de wet niet nodig om volgens de HACCP-principes te werken.

Slide 19 - Quiz

Als kok kom je ook in contact met gasten. Welk van onderstaande factor is niet door jou als kok van invloed op de gastvrijheidservaring van de gast?


A
Je kleding en gastvrijheid is een beleving van de gast.
B
Je blik en manier van praten.
C
Welke gerecht jezelf niet lust van de kaart.
D
Je persoonlijke hygiëne.

Slide 20 - Quiz

Waarvan is een kassasysteem met een bonnenprinter in de keuken een voorbeeld van?
A
Moderne keukenapparatuur.
B
Geautomatiseerd systeem.

Slide 21 - Quiz

Welke bewering is niet juist?

A
Een foodtruck is een trend.
B
Als je producten moet opslaan begin je met de diepvriesproducten daarna de gekoelde producten en als laatste de droge grondstoffen en conserven.
C
Schoonmaakmiddelen hoef je niet in een speciale ruimte te bewaren.
D
Op een mise-en-place lijst staat wat er gemaakt moet worden en hoeveel.

Slide 22 - Quiz

Hoe heet de weg dat een product aflegt van binnenkomst tot gerecht?

Slide 23 - Open question

Voedselvergiftiging wordt veroorzaakt door de giftige stoffen die bacteriën uitscheiden en niet door de bacterie zelf.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Waar moet je op letten tijdens het ontdooien van diepgevroren producten?

Slide 25 - Mind map

Temperatuur van producten presenteren of opslaan.
Welke bewering is juist?
A
Gekoeld: maximaal 8°C Diepvries: minimaal -18°C Warme presentatietemperatuur: minimaal 45°C 
B
Gekoeld: maximaal 5°C Diepvries: minimaal -30°C Warme presentatietemperatuur: minimaal 60°C 
C
Gekoeld: maximaal 7°C Diepvries: minimaal -18°C Warme presentatietemperatuur: minimaal 60°C 
D
Gekoeld: maximaal 6°C Diepvries: minimaal -15°C Warme presentatietemperatuur: minimaal 50°C 

Slide 26 - Quiz