Formuleren: Trappen van vergelijking

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat betekent:
regulier
A
afspraak
B
nauwkeurig
C
normaal
D
geduldig

Slide 4 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
De burgemeester gaat de lintjes uitreiken aan de heldhaftige jongens

Slide 5 - Open question

Een voorzetsel geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

Benoem de voorzetsels
De leden van de Grevelingse duikvereniging stappen uit de boot het water in.

Slide 7 - Open question

Noteer de lange vorm van het bijvoeglijke naamwoord.
Ademloos

Slide 8 - Open question

In alle nieuwsprogramma’s werd de opgeloste moordzaak uitgebreid behandeld.
Wat is 'opgeloste'?
A
bijvoeglijk naamwoord (bn)
B
Voltooid deelwoord (vd)
C
Onvoltooid deelwoord (od)

Slide 9 - Quiz

In alle nieuwsprogramma’s werd de opgeloste moordzaak uitgebreid behandeld.
Wat is 'behandeld'?
A
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
B
Voltooid deelwoord (vd)
C
Onvoltooid deelwoord (od)

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welke trap is
Mager
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffend trap

Slide 15 - Quiz

Welke trap is
Beter
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap

Slide 16 - Quiz

Welke trap is
Best
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap

Slide 17 - Quiz

Is een Ferrari duurder of goedkoper .... een Fiat?
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

Ga jij even vaak shoppen ..... Annemarie?
A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide