B1H oefenen voor de eindtoets

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Oefentoets

Op welke vraag geeft de bijwoordelijke bepaling geen antwoord?

1. Wat (of wie)
2. Wanneer
3. Waar
4. Waarom

Ontleed de zin:
Met behulp van een spiekbriefje wist ik de antwoorden.

Ontleed de zin:
Waarom gaf de docent geschiedenis hem geen antwoord?

1. ow: de docent geschiedenis
2. ow: hem
3. ow: antwoord
4. ow: Waarom

Ontleed de zin:
Waarom gaf de docent geschiedenis hem geen antwoord?

1. lv: de docent geschiedenis
2. lv: hem
3. lv: geen antwoord
4. lv: er is geen lijdend voorwerp in de zin

Ontleed de zin:
Als gevolg van een blessure kon De Ligt niet meteen meespelen.

1. ow: een blessure
2. ow: Als gevolg van een blessure
3. ow: De Ligt
4. ow: er is geen onderwerp in deze zin

Ontleed de zin:
Als gevolg van een blessure kon De Ligt niet meteen meespelen.

1. wg: kon
2. wg: kon meespelen
3. wg: kon niet meespelen
4. wg: er is geen werkwoordelijk gezegde in deze zin

woordsoorten

je kent de volgende woordsoorten:

lw / zn, 

ww / bn, 

vz, 

aanw.vnw. / vr.vnw, 

bw

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
spraken de vriendinnen gisteren?

Waarover

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. lw: lidwoord
3. aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
4. bw: bijwoord

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Waarover spraken de vriendinnen ?

gisteren

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. lw: lidwoord
3. aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
4. bw: bijwoord

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
zal docent niet missen volgend schooljaar?

Wie

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. bn: bijvoeglijk naamwoord
3. aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
4. vr vnw: vragend voornaamwoord

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Alle ............................ leerlingen zal de docent niet missen volgend schooljaar!

vervelende

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. bn: bijvoeglijk naamwoord
3. aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
4. bw: bijwoord

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Alle vervelende leerlingen zal....... .... docent niet missen volgend schooljaar!

de

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. bn: bijvoeglijk naamwoord
3. lw: lidwoord
4. bw: bijwoord

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
.............leerlingen zullen uitzien naar een andere docent volgend schooljaar!

Deze

1. zn : zelfstandig naamwoord
2. bn: bijvoeglijk naamwoord
3. aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
4. vr vnw: vragend voornaamwoord

Vul in: 'dat' of 'wat':
Voor de toets moesten we de drie hoofdstukken uit het boek leren, _________ veel tijd kostte.

1. dat
2. wat
3. geen van beide

Vul in: 'dat' of 'wat':
Voor de toets moesten we veel theorie leren, _________ veel tijd kostte.

1. dat
2. wat
3. geen van beide

Vul in: 'dat' of 'wat':
Ik doe alles ______ ik kan om een voldoende te halen!

1. dat
2. wat
3. geen van beide

Vul in: 'hun' of 'hen':
Wij komen _________ vaak tegen als we naar de trein lopen

1. hen
2. hun
3. geen van beide

Vul in: 'hun' of 'hen':
Ik wil _________ niets geven als ze jarig zijn.

1. hen
2. hun
3. geen van beide

Vul een voorzetsel + wie/waar in:
De vriendin ___________ ik wel iets geef, ken ik al jaren.

1. waaraan
2. aan wie
3. voor wie
4. waarvan

Vul een voorzetsel + wie/waar in:
De man gaf me een recept aan de hand _______ ik het heerlijke gerecht heb kunnen namaken!

1. waaraan
2. aan wie
3. voor wie
4. waarvan

Hoofdletters en leestekens

Je moet in een zin hoofdletters en leestekens 

op de juiste plaats kunnen zetten.

Directe rede en indirecte rede

Directe rede: in de zin staat precies opgeschreven wat iemand gezegd heeft (letterlijk, woord-voor-woord)

Indirecte rede: in de zin staat geschreven wat iemand heeft gezegd, maar dit is niet woord-voor-woord herhaald.

Directe of indirecte rede:

Jouw broer vertelde me dat hij corona heeft gehad.

1. directe rede
2. indirecte rede

Directe of indirecte rede:

De docent zei: "Geef de toetsbladen door naar achteren."

1. directe rede
2. indirecte rede

Directe of indirecte rede:

Mijn moeder zei: "Ik ben zo trots op jou!"

1. directe rede
2. indirecte rede

Directe of indirecte rede:

De voetballer riep naar de kant, dat Eriksen snel hulp nodig had toen deze op het veld lag.

1. directe rede
2. indirecte rede

Werkwoordspelling

Je moet het werkwoord kunnen vervoegen in de juiste tijd

en je moet kunnen aangeven wat voor vervoeging het is.

Bijvoorbeeld: 

De mensen hebben last gehad van de stroomstoring

hebben: pvtt

gehad: vd

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

De....... ....... ........ jongens verstoorden de les.

pratende

1. bn
2. od
3. vd
4. pvtt

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

Vorige week..... ......de kleine jongen zijn bal kwijtgeraakt.

is

1. bn
2. pvvt
3. vd
4. pvtt

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

Vorige week is de kleine jongen zijn bal............ .

kwijtgeraakt

1. bn
2. pvvt
3. vd
4. pvtt

Noem vier dingen die door een bijwoord worden aangegeven:

Ik denk dat ik me goed heb voorbereid op de eindtoets

0100

Ik ben blij met u als docent Nederlands, want nu snap ik alles een beetje beter

😒🙁😐🙂😃

DANK JULLIE WEL VOOR DIT LEUKE SCHOOLJAAR!

Dikke knuffel van mevrouw Oole