In een
gewone zin komt
eerst het
onderwerp en
daarna het
werkwoord:Karel loopt buiten.
Aisha zit binnen.
Samen oefenen: Piet leest een boek.
In een vraagzin komt eerst het werkwoord en daarna het onderwerp.
Loopt Karel buiten?
Zit Aisha binnen?
Samen oefenen: Leest Piet een boek?