Werkwoordspelling TT

Werkwoordspelling 

Wat is ook alweer een werkwoord?
timer
0:30
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling 

Wat is ook alweer een werkwoord?
timer
0:30

Slide 1 - Slide

Lesdoel 
We weten wat het verschil is tussen tegenwoordige tijd en verleden tijd. 

We weten dat het onderwerp van de zin belangrijk is bij werkwoordspelling. 

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd 
Weet je nog? 

Verleden tijd is al geweest
Tegenwoordige tijd is nu of in de toekomst


Slide 3 - Slide

Opdracht 1 
Zijn de volgende zinnen tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Slide 4 - Slide

Eise wacht op Deano.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Tomas praat met de juf.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Deano plaagt juf soms een beetje.
A
tegenwoordige tijd
B
verledentijd

Slide 7 - Quiz

Gisteren speelden de katten van Eise met elkaar.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Tomas vertelde een grapje aan Deano.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quiz

Uitleg
lopen (tt)
ik loop
hij loopt
wij lopen 

ik = zo kort mogelijk
hij/zij = +t 
wij/meer= hele werkwoord
Opdracht 2 

Gezamenlijk maken we de eerste 5 zinnen op het werkblad. 

De rest van het werkblad probeer je zelf. We kijken gezamenlijk na wanneer iedereen klaar is. 

Ben je klaar? Opdracht 3* staat klaar op  LessonUp.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Opdracht 3*

Welke werkwoorden horen bij elkaar? Sleep ze naar elkaar toe.

Slide 11 - Slide

hij sliep
hij ging
hij sprong
hij liep
hij had
hij heeft
hij gaat
hij slaapt
hij springt
hij loopt

Slide 12 - Drag question

Wat hebben we geleerd?
 Wat is het verschil tussen tegenwoordige tijd en verleden tijd?
Kijk je eerst naar het onderwerp of eerst naar het werkwoord?
Hoe vonden we het werken op de laptop én op papier?

Slide 13 - Slide