derde klas 8-4

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

derde klas 8-4

Wat gaan we doen?

-Lezen

- Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.

Lesdoel

- Ik weet na deze les hoe ik werkwoorden in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd moet vervoegen. 

Waarom werkwoordspelling?

-toetsen, verslagen, e-mails

-sollicitatiebrieven

-overdrachten

-kaartje schrijven

Tegenwoordige tijd

Stam

Ik werk

jij werk

Werk jij? 

Zij werk

Het werk

Wij werk 

Jullie werk

Persoonsvorm 

tegenwoordige tijd

-

t

-

t

t

en

en

drijven

melden 

vinden

gamen

branden

worden

blijven

 

Ik.....

Hij....

...jij?

Hij ...

Het huis...

U ....

Zij ...

drijven

melden 

vinden

gamen

branden

worden

blijven

gebeuren

 

Ik drijf (Ik loop)

Hij meldt (Hij loopt)

Vind jij? (Loop  jij?)

Hij gamet. (Hij loopt)

Het huis brandt. (loopt)

U wordt. (U loopt)

Zij blijft. (Zij loopt)

Het gebeurt. (Het loopt)

STAM = ik - vorm

Ik werk

Ik kook

Ik loop

Ik rijd

----------------------------------

Werk jij / je?

Kook jij / je? 

 Verroer je niet!

 Blijf er toch ook met je vingers van af!

gebiedende wijs = stam werkwoord

Hele werkwoord= wij - vorm    jullie, zij

Wij werken

Wij koken 

Wij lopen

Wij rijden

----------------------------------

Jij werkt. Werkt hij? 

Jij kookt. Kookt hij? 

hij, zij, u, het = Stam + t

 

TIP!!!! Vul steeds lopen of werken in!!!

Vind jij of Vindt jij? 

Loop jij? is zonder t, dus Vind jij? is ook zonder t.

Brandt het? Of Brand het? 

Loopt het? is met t, dus Brandt het is met een t.

werkwoordspelling (tt)
Ik (begeleiden) de vrouw naar huis.

1. begeleiden
2. begeleid
3. begeleidt

werkwoordspelling (tt)
De jongen (begeleiden) de vrouw naar huis.

1. begeleiden
2. begeleid
3. begeleidt

werkwoordspelling (tt)
Ik (informeren) mijn baas over mijn vorderingen.

1. informeert
2. informeer

werkwoordspelling (tt)
De jongen (informeren) zijn baas over zijn vorderingen.

1. informeert
2. informeerd

werkwoordspelling (tt)
Hij (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteed
2. besteedt
3. besteden

werkwoordspelling (tt)
Ik (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteed
2. besteedt
3. besteden

werkwoordspelling (tt)
U (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteed
2. besteedt
3. besteden

werkwoordspelling (tt)
Het (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

Werkwoordspelling (tt)
Hij (vinden) het leuk om te sporten.

1. vindt
2. vinden
3. vind
4. vint

Werkwoordspelling (tt)
Ik (vinden) het leuk om te sporten.

1. vindt
2. vinden
3. vind
4. vint

Werkwoordspelling (tt)
Wij (vinden) het leuk om te sporten.

1. vindt
2. vinden
3. vind
4. vint

werkwoordspelling (tt)
(Vinden) jij dat ook mooi?

1. vindt
2. vinden
3. vind
4. vint

werkwoordspelling (tt)
(Vinden) u dat ook mooi?

1. vindt
2. vinden
3. vind
4. vindt

Opdracht stencil tt

Opdracht stencil vt

Werkwoordspelling tt en vt

Werkwoordspelling

Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 

-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt

Ik wens (=tt) jou een goede vakantie. 

Ik wenste (=vt) jou een goede vakantie.

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev

Ik (ev) wens jou een goede vakantie. 

Wij (mv) wensen jou een goede vakantie.

Werkwoordspelling

Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 

-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt

Jij barbecuet (=tt) in de zomer. 

Jij barbecuede (=vt) in de zomer. 

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev

Jij (ev) barbecuet in de zomer. 

Wij (mv) barbecueën in de zomer. 

Werkwoordspelling

Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 

-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt

Ik heb (=tt) je goed geïnformeerd. 

Ik had (=vt) je goed geïnformeerd. 

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev

Ik (ev) heb je goed geïnformeerd. 

Wij (mv) hebben je goed geïnformeerd. 

ex

ex

tijdproef of aantalproef

Tegenwoordige tijd

Verleden tijd

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Hele werkwoord: 

Stam: 

Stam + t: 

Tegenwoordige tijd

Hele werkwoord: werken 

Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Werken

Stam-: Ik werk

Stam-: Werk jij? Werk je?

Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt

Verleden tijd

Tegenwoordige tijd

Hele werkwoord: werken 

Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Werken

Stam-: Ik werk

Stam-: Werk jij? Werk je?

Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt

Verleden tijd

Ik telefoneerde.

Ik fietste.

Ik keek.

Ik reed.

De auto glom.

Zwakke werkwoorden

verleden tijd

Sterke werkwoorden

verleden tijd

stam

     Ik telefoneer

          jij telefoneer

zij telefoneer

U telefoneer

wij telefoneer

jullie telefoneer

 

Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.

De klank verandert niet. KLANKVAST

-de

-de

-de

-de

-den

-den

Stam

Ik fiets

jij fiets

zij fiets

U  fiets

Wij fiets 

jullie fiets

Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.

De klank verandert niet. KLANKVAST

te

te

te

te

ten

ten

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de. 

Het zijn klank-vaste werkwoorden. 

ik telefoneer - ik telefoneerde

ik fiets              - ik fietste

Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 

Ze krijgen een andere klank! Klank-veranderende werkwoorden. 

Niet klankvast.

Ik kijk. Ik keek. Ik rijd. Ik reed. 

Ik word. Ik werd. Ik ben. Ik was.

Ik blaas. Ik blies. 

Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Sterke werkwoorden

hele ww	tt	vt	Wat verandert?
liggen	ik lig	ik lag	i wordt a
lopen	ik loop	ik liep	oo wordt ie

kijken	ik kijk	ik keek	ij wordt ee
worden	ik word	ik werd	o wordt e
blazen	ik blaas	ik blies	aa wordt ie

glimmen	ik glim	ik glom	i wordt o
dragen	ik draag	ik droeg	aa wordt oe
zijn	ik ben	ik was	ben wordt was

Zwakke ww!                             

Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't ex-kofschip, schrijf je in de verleden tijd -te(n).
Zo niet, dan schrijf je -de(n). 

't ex-kofschip

werken - werk

De 'k' komt voor in 't ex-kofschip, dus is de verleden tijd werkte.

Schrijftwijfel? Sterke ww

• Maak het woord langer (wij ... / jullie ...) om te horen of je een
  -d of -t krijgt 
  doen > ik deed (want wij deden)
  zitten > ik zat (want wij zaten)
  vinden > ik vond (want wij vonden)
• 
  

Let op: in de verleden tijd krijg je NOOIT -dt > bijv. Hij vondt

Wat gaan we doen?

-Lezen

- Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.

Wat heb je geleerd?

t-ex kofschip

Pak het hele werkwoord Maken

Haal -en af van het hele werkwoord Maken

Is de laatste letter een letter van t-ex kofschip k is een letter van t-ex kofschip dus: maakte