De werkwoorden op -ir

De werkwoorden op -ir

Bekijk bron G op bladzijde 45 van je tekstboek
Noteer voor jezelf welke regel er achter de werkwoorden op -ir zit in de présent en passé composé en noteer die op jouw hoekje van de placemat


1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De werkwoorden op -ir

Bekijk bron G op bladzijde 45 van je tekstboek
Noteer voor jezelf welke regel er achter de werkwoorden op -ir zit in de présent en passé composé en noteer die op jouw hoekje van de placemat


Slide 1 - Slide

Werkwoorden op -ir présent
Hoe vervoegen we werkwoorden die eindigen op de letters -ir in de présent (tegenwoordige tijd) ?

Stap 1:  De stam = Hele werkwoord - ir
Finir - ir = FIN

Stap 2:  De juiste uitgangen er achter zetten.

Slide 2 - Slide

De uitgangen in de présent:
De uitgangen zijn:

Je + is                          Nous + issons
Tu + is                          Vous + issez
Il + it                             Ils + issent
Elle + it                        Elles + issent
On + it

Slide 3 - Slide

Kies de juiste vorm:
Finir ; Je
A
finis
B
finissons
C
finissent
D
finissez

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Grandir: Nous
A
grandis
B
grandit
C
grandissons
D
grandissent

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Rougir: Il
A
rougissent
B
rougissons
C
rougis
D
rougit

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Réussir: Vous
A
réussit
B
réussissons
C
réussissez
D
réussissent

Slide 7 - Quiz

Het werkwoord op -ir in de passé composé
De passé composé bestaat uit twee werkwoorden !!!!

1. Een vorm van het hulpwerkwoord Avoir

2. Een voltooid deelwoord
Hele werkwoord - ir + i
finir - fin + i = fini (= volt. dw)

Slide 8 - Slide

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Choisir: Nous
A
avons choisi
B
avez choisi
C
sommes choisi
D
êtes choisi

Slide 9 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Remplir: Il
A
ont rempli
B
a rempli
C
avez rempli
D
avons rempli

Slide 10 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Grandir: Je
A
J'ai grandi
B
Je suis grandi
C
Je grandis
D
Je grandissent

Slide 11 - Quiz