Herhalen

Welkom
Woensdag 5 april 2023

Doel van vandaag: 
Je weet welke werkwoordsvormen er zijn en kunt ze gebruiken.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Woensdag 5 april 2023

Doel van vandaag: 
Je weet welke werkwoordsvormen er zijn en kunt ze gebruiken.

Slide 1 - Slide

Naar buiten
We wandelen samen naar het dorp. 
We zoeken minimaal 5 aansporende teksten. 
Hoe zie je of iets een aansporende tekst is? 

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 3 - Open question

Werkwoorden
- werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet of wat er gebeurt;

- zonder werkwoord heb je geen goede zin. 

Slide 4 - Slide

Vormen van een werkwoord (1)
Er zijn meerdere werkwoordsvormen:

- persoonsvorm;
- hele werkwoord;
- voltooid deelwoord.

Slide 5 - Slide

Werkwoordsvormen (2)
- staat er in een zin één werkwoord, dan is dat automatisch de persoonsvorm;
- staan er meer werkwoorden in de zin, dan weet je dankzij de tijdproef welke de persoonsvorm is;
- voor de overige werkwoorden geldt: het is een voltooid deelwoord en/of een heel werkwoord.

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm
- een werkwoord heeft verschillende persoonsvormen. Het past zich aan, aan wie of wat het doet;
- in iedere zin staat een persoonsvorm.
enkelvoud 1 ik                      meervoud 1 wij
                       2 jij                                            2 jullie
                       3 hij/zij/het                           3 zij

Slide 7 - Slide

Hele werkwoord
- dat eindigt op -en;
- gelijk aan de meervoudsvormen.

Voorbeelden: lopen, denken, zeggen, spelen, lachen.

 

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
- begint meestal met ge-, be- en ver-;
- eindigt op een -t, een -d of -en;
- dit is de werkwoordsvorm als er een persoonsvorm van de werkwoorden 'hebben', 'worden' of 'zijn' in de zin staat. 

Voorbeelden: gemaakt, verteld, gelachen.

Slide 9 - Slide

Schrijf alle persoonsvormen op van het werkwoord 'maken'

Slide 10 - Open question

Mijn tante heeft lasagne gemaakt.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
mijn tante
B
heeft
C
lasagne
D
gemaakt

Slide 11 - Quiz

Benoem het hele werkwoord in de zin:
Habib mag zijn opdracht later inleveren.
A
mag
B
zijn
C
opdracht
D
inleveren

Slide 12 - Quiz

'De jongste dochter heeft op vakantie een pizza gegeten.'
Het voltooid deelwoord in deze zin is:

A
de jongste dochter
B
heeft
C
gegeten
D
op vakantie

Slide 13 - Quiz

Wij gaven de buren een bosje bloemen.

De persoonsvorm is:

Slide 14 - Open question

Benoem het hele werkwoord in de zin:
De tamme grasparkiet kan uren door de kamer vliegen.

Slide 15 - Open question

Benoem het voltooid deelwoord in de zin:

De meester heeft symmetrie uitgelegd.

Slide 16 - Open question

Zelfstandig werken
Maak het werkblad. 
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Denk aan 't ex kofschip

Slide 17 - Slide