2HAVO Woordsoorten par.6 Zelfstandig-, koppel-, en hulpwerkwoord

Wat gaan we doen?

  • Naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?

  • Naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord

Slide 1 - Slide

Wat weet je al over het naamwoordelijk gezegde?
NG?

Slide 2 - Mind map

Ik kan hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden benoemen in een zin.
0100

Slide 3 - Poll

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) DOET!
Voorbeeld:
De banketbakker heeft heerlijke crompouces gebakken.
wg: heeft gebakken

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft):

Voorbeeld:
De crompouce is lekker!
ng = is lekker

Slide 5 - Slide

Koppelwerkwoorden 
- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 7 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

De crompouce IS lekker - De crompouce WORDT lekker - De compouce BLIJFT lekker - De crompouce BLIJKT lekker - De crompouce LIJKT lekker...etc.

Slide 8 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Let op voor het werkwoord: schijnen!

Dat kan een kww zijn maar ook een zww:
De crompouce SCHIJNT lekker.
Het zonnetje SCHIJNT lekker (op mijn crompouce waar het glazuur dus van smelt!).



Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk deel: [...]
Hoe noteer je het naamwoordelijk deel?

De crompouce is knapperig gebleven.

ng = is [knapperig] gebleven
Naamwoordelijk deel = de eigenschap of toestand van het onderwerp (mjammy: knapperig!)

Slide 10 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de bomen prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: ....
En het naamwoordelijk deel?

Slide 11 - Slide

Ik ben heel vrolijk geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
A
Ik
B
ben geworden
C
heel vrolijk
D
ben

Slide 12 - Quiz

Die man heeft gisteren een schilderij gekocht.

Wat is dan het naamwoordelijk deel?
A
Is er niet
B
Die man
C
gisteren
D
een schilderij

Slide 13 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?
A
is boos
B
is boos geworden
C
boos
D
is geworden

Slide 14 - Quiz

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij gaat morgen werken.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 15 - Quiz

Naamwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 16 - Quiz

Werkwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen werkwoordelijk deel
D
blijkt te zijn

Slide 17 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6

Slide 18 - Drag question

Dus in een naamwoordelijk gezegde...
A
doet het onderwerp iets
B
wil het onderwerp iets
C
is het onderwerp iets
D
staan alleen werkwoorden

Slide 19 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

pv /  hulpwerkwoord

ben
hebt
wordt
heeft
had
is
word 
Heb moeten
zelfstandig werkwoord

veranderd
uitgekozen
gehersenspoeld
bedacht
gepakt
geweest
gereden
aangeven

Slide 21 - Slide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 22 - Slide

Wat is het hulpwerkwoord?
Ik ben naar de kapper geweest.
ben=
A
hww
B
zww

Slide 23 - Quiz

hulpwerkwoord
Ik ben naar de kapper geweest.
ben=
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 24 - Quiz

Huiswerk
Maak online: Cursus 5 Grammatica par. 6 Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.

Opdracht 1-2-4.

Slide 25 - Slide