Les 52 - Grammatica - zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord

Les 53 - Grammatica - herhaling naamwoordelijk gezegde
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 53 - Grammatica - herhaling naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Wat weet je nog
  • Korte herhaling
  • oefen met §7
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min
  • herhalen naamwoordelijk gezegde
  • extra oefeningen naamwoordelijk gezegde
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je al over het naamwoordelijk gezegde?
timer
1:30
NG?

Slide 4 - Mind map

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
- onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.




Slide 5 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoord

Slide 6 - Slide

Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Ik kan hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden benoemen in een zin.
0100

Slide 8 - Poll

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) DOET!
Voorbeeld:
De banketbakker heeft heerlijke crompouces gebakken.
wg: heeft gebakken

Slide 9 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft):

Voorbeeld:
De crompouce is lekker!
ng = is lekker

Slide 10 - Slide

Koppelwerkwoorden 
- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden

Slide 11 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 12 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

De crompouce IS lekker - De crompouce WORDT lekker - De compouce BLIJFT lekker - De crompouce BLIJKT lekker - De crompouce LIJKT lekker...etc.

Slide 13 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
Let op voor het werkwoord: schijnen!

Dat kan een kww zijn maar ook een zww:
De crompouce SCHIJNT lekker.
Het zonnetje SCHIJNT lekker (op mijn crompouce waar het glazuur dus van smelt!).



Slide 14 - Slide

Naamwoordelijk deel: [...]
Hoe noteer je het naamwoordelijk deel?

De crompouce is knapperig gebleven.

ng = is [knapperig] gebleven
Naamwoordelijk deel = de eigenschap of toestand van het onderwerp (mjammy: knapperig!)

Slide 15 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de bomen prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: ....
En het naamwoordelijk deel?

Slide 16 - Slide

Stappenplan naamwoordelijke gezegde NG of werkwoordelijke gezegde WG
1. Doet het onderwerp iets in de zin of is het onderwerp iets in de zin?
- het ow doet is, dan een WG. WG zijn alle werkwoorden in de zin.

2. Als het onderwerp iets is dan NG. Extra controle: zit er een koppelwerkwoord in de zin (ZWoBBeLS HDV)?

3. Het NG  bestaan uit alle werkwoorden + naamwoordelijk deel  (geeft aan wat het ow is). Hoe vind je het naamwoordelijk deel? 


KWW
zijn
worden
blijken
blijven
lijken 
schijnen

heten
dunken
voorkomen

Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Slide

zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord

Slide 19 - Slide

Ik ben heel vrolijk geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel in deze zin?
A
Ik
B
ben geworden
C
heel vrolijk
D
ben

Slide 20 - Quiz

Die man heeft gisteren een schilderij gekocht.

Wat is dan het naamwoordelijk deel?
A
Is er niet
B
Die man
C
gisteren
D
een schilderij

Slide 21 - Quiz

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?
A
is boos
B
is boos geworden
C
boos
D
is geworden

Slide 22 - Quiz

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij gaat morgen werken.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 23 - Quiz

Naamwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen naamwoordelijk deel

Slide 24 - Quiz

Werkwoordelijk deel?

De kok blijkt een ware fijnproever te zijn.
A
De kok
B
een ware fijnproever
C
geen werkwoordelijk deel
D
blijkt te zijn

Slide 25 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6

Slide 26 - Drag question

Hoe goed kun je na deze les het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde benoemen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Dus in een naamwoordelijk gezegde...
A
doet het onderwerp iets
B
wil het onderwerp iets
C
is het onderwerp iets
D
staan alleen werkwoorden

Slide 28 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Zelf oefenen 1va
Cursus 5 grammatica §7 Naamwoordelijk gezegde
Wat:  Maak van §7 opdracht 2, 3 en 4 van p. 216-217.
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  20 min.
Uitkomst: Geoefend met het naamwoordelijk gezegde.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
20:00
Extra uitdaging? 
Maak opdracht 5 p. 217

Slide 30 - Slide

Zelf oefenen 1va
Cursus 5 grammatica §8 Naamwoordelijk gezegde
Wat:  Maak de opdrachten in het boekje.
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  15 min.
Uitkomst: Geoefend met het naamwoordelijk gezegde.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
15:00
Extra uitdaging? 
Maak opdracht 4 p. 219

Slide 31 - Slide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
- onderscheid maken tussen zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden.




Slide 32 - Slide

Fijne dag!
Ruim rustig op en blijf rustig zitten tot de bel gaat.

Slide 33 - Slide