This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Rekenen Verhoudingen
Slide 1 - Slide
Wat weet je nog van de vorige keer?
- Verhoudingstabel hoe ziet die er uit?
Slide 2 - Slide
Wat ga je nu leren?
- Verhoudingen vergelijken en oplossen
Slide 3 - Slide
Verhoudingen met een totaal
Slide 4 - Slide
Er zitten 30 koekjes in 2 pakken. Hoeveel koekjes zitten er in 8 pakken?
A
100
B
120
C
140
D
160
Slide 5 - Quiz
2 bioscoopkaartjes kosten €16,-
Hoeveel kosten 6 bioscoopkaartjes?
A
52
B
50
C
48
D
46
Slide 6 - Quiz
Doel
Ik kan zelf een verhoudingstabel tekenen.
Slide 7 - Slide
Instructie
Nodig: papier en pen
Slide 8 - Slide
Voorbeeld
2 op de 3 leerlingen in de klas hebben een fiets.
In de klas zitten 30 leerlingen.
Hoeveel leerlingen in de klas hebben een fiets?
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
2 op de 5 leerlingen in een klas zijn ziek. In de klas zitten in totaal 25 leerlingen.
Hoeveel leerlingen zijn er ziek?
De meester doet het voor.
Slide 11 - Slide
1 op de 2 spelers van een korfbalteam is een man.
In totaal zitten er 12 spelers in het team. Hoeveel mannelijke spelers zitten er in het team?
Leerling doet voor.
Slide 12 - Slide
1 op de zeven leerlingen in een klas komt met de bus naar school. In deze klas zitten in totaal 28 leerlingen. Hoeveel leerlingen uit deze klas komen met de bus naar huis?
Slide 13 - Open question
Er zitten twaalf flessen bronwater in een krat. 5 op de 6 flessen in de krat zijn leeg. Hoeveel lege flessen zitten er in de krat?
Slide 14 - Open question
Wanneer je zelf een verhoudingstabel tekent bij een vraag, kun je het antwoord vergelijken en oplossen.