This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Zwakke werkwoorden
Verleden tijd
Slide 1 - Slide
Wat is het verschil tussen deze zinnen?
1. De meeste mensen beantwoorden deze vraag met appel, maar het moet banaan zijn. 2. De meeste mensen beantwoordden deze vraag met appel, maar het moet banaan zijn.
timer
1:00
Slide 2 - Open question
Doel:
Jij kan uitleggen hoe je zwakke werkwoorden in de verleden tijd spelt
Jij kunt hiermee correcte zinnen schrijven
Slide 3 - Slide
't ex fokschaap
Als de laatste letter van de stam wel in het 't ex fokschaap staat --> te(n) in de verleden tijd
Als de laatste letter van de stam niet in 't ex fokschaap staat --> de(n) in de verleden tijd
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
https:
Slide 6 - Link
https:
Slide 7 - Link
Doel:
Jij kan uitleggen hoe je zwakke werkwoorden in de verleden tijd spelt