What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord HAVO
Nederlands
1 / 25
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
In deze les:
Herhaling vorige week
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Vooruitblik volgende week
Slide 2 - Slide
Herhaling
Slide 3 - Slide
Directe of indirecte rede?
Jelle zei dat hij de hele dag ziek in bed had gelegen.
A
Directe rede
B
Indirecte rede
Slide 4 - Quiz
Directe of indirecte rede?
"Ik heb de hele dag ziek in bed gelegen", zei Jelle.
A
Directe rede
B
Indirecte rede
Slide 5 - Quiz
Directe rede
Letterlijk weergeven wat iemand heeft gezegd: citeren.
Het citaat staat tussen aanhalingstekens.
Indirecte rede
Weergeven wat iemand heeft gezegd, maar niet letterlijk zoals het is gezegd.
Je gebruikt geen aanhalingstekens.
Slide 6 - Slide
Welk leesteken moet er staan?
Als jij de hond even vasthoudt [_] pak ik zijn riem.
A
Komma
B
Dubbele punt
C
Punt
D
Aanhalingsteken
Slide 7 - Quiz
Welk leesteken moet er staan?
Ik ga elke dag even naar buiten [_] dat is gezond.
A
Komma
B
Dubbele punt
C
Punt
D
Aanhalingsteken
Slide 8 - Quiz
Komma
Tussen twee persoonsvormen.
Tussen delen van een opsomming (niet voor
en
).
Tussen een naam of uitroep en de rest van de zin.
Voor
maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra
.
Dubbele punt
Na een aankondiging zoals een opsomming, toelichting of citaat.
Aanhalingstekens
Voor en na het citaat.
Slide 9 - Slide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Slide 10 - Slide
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zinnen?
Sander heeft zijn enkel gebroken. Met een gebroken enkel kan hij niet voetballen.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 11 - Quiz
Sander
heeft
zijn enkel
gebroken
. Met een
gebroken
enkel
kan
hij niet
voetballen
.
Van een voltooid of onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Er gelden dan andere spellingsregels:
Schrijf het zo kort mogelijk (het moet wel goed uit te spreken zijn)
Als het VD op -en eindigt, eindigt het BN ook op -en of -n
Alleen
tt
of
dd
als het voor de uitspraak moet
Net als bij het 'gewone' BN moet er soms een -e achter
Slide 12 - Slide
Spel het woord tussen haakjes:
De timmerman heeft zijn hand lelijk (openhalen).
A
opengehaalt
B
opengehaalte
C
opengehaald
D
opengehaalde
Slide 13 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
De timmerman heeft zijn hand lelijk opengehaald aan een (verroesten) spijker.
A
verroesde
B
verroeste
C
verroesdde
D
verroestte
Slide 14 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
Onlangs is een schilderij van Van Gogh uit het museum (stelen).
A
gesteeld
B
gesteelde
C
gestole
D
gestolen
Slide 15 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
De waarde van het (stelen) schilderij is niet bekend.
A
gesteeld
B
gesteelde
C
gestole
D
gestolen
Slide 16 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
Na de hagelbui keek de tuinder treurig naar zijn veld met (pletten) tulpen.
A
geplete
B
geplette
C
geplet
D
gepletten
Slide 17 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
Het (uitbranden) pand was volledig verwoest.
A
uitgebrande
B
uitgebrand
C
uitgebrandde
D
uitgebrandt
Slide 18 - Quiz
Spel het woord tussen haakjes:
De politie achtervolgde de criminelen met (passen) afstand.
A
gepast
B
gepastte
C
gepaste
D
gepasten
Slide 19 - Quiz
Vooruitblik
Slide 20 - Slide
Waar kan de vogel zitten?
[...] de kooi.
timer
1:00
Slide 21 - Open question
Voorzetsel (VZ)
Geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan
(
in
de trein,
tijdens
het eten,
vanwege
het weer)
Sommige VZ horen bij een vaste combinatie
(
in
verband
met
,
achter
de hand houden)
Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen VZ
Een VZ staat meestal voor een LW of VNW
Soms staat een VZ achter een ZN
Slide 22 - Slide
Welke VZ moeten op de puntjes staan?
... aanleiding ... het incident kreeg de dader een straatverbod.
A
in aanleiding tot
B
na aanleiding van
C
met aanleiding van
D
naar aanleiding van
Slide 23 - Quiz
Welke VZ moeten op de puntjes staan?
Je kunt ... vertoning ... deze pas korting krijgen.
A
op vertoning van
B
op vertoning met
C
met vertoning van
D
door vertoning van
Slide 24 - Quiz
Einde
Slide 25 - Slide
More lessons like this
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord VWO
April 2020
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord HAVO
September 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Spelling deel 2
June 2020
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Spelling: deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
November 2022
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
M1 l4 Bijvoeglijke naamwoorden
August 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Oefenen met vd od en bn
September 2021
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
A1 Spelling H5 ww-spelling (les 2)
December 2021
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Het bijvoeglijk naamwoord als voltooid deelwoord
February 2021
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Secundair onderwijs