Spelling: deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

10 minuten lezen
timer
3:30
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10 minuten lezen
timer
3:30

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Weekplanning
Spelling: deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Woordenschat: zoek een tegenstelling

In deze les is er ruimte om te werken aan de boekdoos



Vandaag

Les 2, week 46

Les 3, week 46

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Huiswerk nakijken
  2. Zelf aan de slag bladzijde 156/157
  3. Goed gebekt

Slide 3 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Hoe zat het ook alweer?
Bijvoeglijk naamwoord
  • Je kijkt naar de definitie van het woord (nauwkeurige beschrijving)
  • Je zoekt naar een omschrijving in de tekst in de buurt van het woord

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over...
een zelfstandig naamwoord
Een werkwoord
  • Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
fiets, boek, volleybal
slimme, mooie, rode
  • Wie er staat heeft het goed

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

'Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal'
zonnige en leren
speelde en zijn
  • Wie er zit heeft het goed

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk nakijken
Waar? 
Bladzijde 154-155
Bladzijde 156-157

Welke opdrachten?
2 tot en met 5





timer
15:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
  • 1 Gisteren heeft Cleo op de rommelmarkt een koperen kandelaar gekocht.
  • 2 De trend is om je haar met felle kleuren te verven.
  • 3 Veel jongeren houden van de mysterieuze avonturen van Harry Potter.
  • 4 Onze oma heeft voor al haar kleinkinderen wollen truien gebreid.
  • 5 Ouders kopen voor hun kleine kinderen vaak plastic borden om van te eten.
  • 6 Samen met mijn broertje kijk ik de hele zaterdagmorgen naar tekenfilmpjes.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
  • 1 Voor het huwelijksfeest heeft Margriet een prachtig cadeau gekocht.
  • 2 Voor het winnen van de prijs moest Nico een moeilijke puzzel oplossen.
  • 3 Het geven van een bos bloemen is een sympathiek gebaar.
  • 4 Mijn stokdove tante is erg geholpen met haar nieuwe gehoorapparaat.
  • 5 Vanwege de regen heeft Dini de hele morgen in natte kleren rondgelopen.
  • 6 Die gewetenloze oplichter heeft veel geld van oude mensen gestolen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 5
  • 1 Alle toeschouwers juichten na het optreden van de gebochelde acrobaat.
  • 2 De storm had een gigantische ravage aangericht: in de salon was al het glaswerk aan diggelen gevallen.
  • 3 De Belgische architect heeft een schitterende garage voor ons bedrijf ontworpen.
  • 4 Nieuwsgierig keken wij naar de goochelaar die de suggestie wekte een briefje van honderd in een kachel te verbranden.
  • 5 We giechelden om de eendjes die waggelend het door ons meegebrachte roggebrood oppikten.
  • 6 Een digitaal toetsenbord moet je nooit met chemische producten reinigen.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zinnen?

Sander heeft zijn enkel gebroken. Met een gebroken enkel kan hij niet voetballen.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Sander heeft zijn enkel gebroken. Met een gebroken enkel kan hij niet voetballen.

Van een voltooid of onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Er gelden dan andere spellingsregels:

  • Schrijf het zo kort mogelijk (het moet wel goed uit te spreken zijn)
  • Als het VD op -en eindigt, eindigt het BN ook op -en of -n
  • Alleen tt of dd als het voor de uitspraak moet
  • Net als bij het 'gewone' BN moet er soms een -e achter



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Spel het woord tussen haakjes:

De timmerman heeft zijn hand lelijk (openhalen).
A
opengehaalt
B
opengehaalte
C
opengehaald
D
opengehaalde

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Spel het woord tussen haakjes:

De timmerman heeft zijn hand lelijk opengehaald aan een (verroesten) spijker.
A
verroesde
B
verroeste
C
verroesdde
D
verroestte

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Spel het woord tussen haakjes:

Onlangs is een schilderij van Van Gogh uit het museum (stelen).
A
gesteeld
B
gesteelde
C
gestole
D
gestolen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Spel het woord tussen haakjes:

De waarde van het (stelen) schilderij is niet bekend.
A
gesteeld
B
gesteelde
C
gestole
D
gestolen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Spel het woord tussen haakjes:

Na de hagelbui keek de tuinder treurig naar zijn veld met (pletten) tulpen.
A
geplete
B
geplette
C
geplet
D
gepletten

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zelf aan de slag
Waar? 
Bladzijde 156-157

Welke opdrachten?
2 tot en met 5

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja

Wat moet ik doen als ik al klaar ben?
Je leest dan in je fictieboek


Slide 20 - Slide

This item has no instructions