This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Ontdek de zinsdelen
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden.
H E R H A L I NG
timer
2:00
Slide 3 - Slide
Vertel de leerlingen wat ze zullen leren en waarom het belangrijk is.
Programma
5 minuten star
10 minuten lezen
25 minuten grammatica
5 minuten afsluiten
Slide 4 - Slide
This item has no instructions
Wat weet je al over de verschillende delen van een zin?
Slide 5 - Mind map
This item has no instructions
Wat zijn zinsdelen?
Zinsdelen zijn de verschillende onderdelen van een zin, zoals de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het werkwoordelijk gezegde.
Slide 6 - Slide
Leg kort uit wat zinsdelen zijn en waarom het belangrijk is om ze te begrijpen.
Persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat aangeeft wie of wat de handeling uitvoert.
Slide 7 - Slide
Leg uit wat de persoonsvorm is en geef voorbeelden van zinnen met verschillende persoonsvormen.
Onderwerp
Het onderwerp is degene of datgene waar de zin over gaat. Het is wie of wat de handeling uitvoert of waarover iets gezegd wordt.
Slide 8 - Slide
Leg uit wat het onderwerp is en geef voorbeelden van zinnen met verschillende onderwerpen.
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is het voorwerp van de handeling. Het is degene of datgene waar de handeling op gericht is.
timer
15:00
Slide 9 - Slide
Leg uit wat het lijdend voorwerp is en geef voorbeelden van zinnen met verschillende lijdende voorwerpen.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is het werkwoord en alle woorden die daarbij horen, zoals bijvoorbeeld het lijdend voorwerp.
Slide 10 - Slide
Leg uit wat het werkwoordelijk gezegde is en geef voorbeelden van zinnen met verschillende werkwoordelijke gezegdes.
Oefening
Zoek in de volgende zinnen het onderwerp, de persoonsvorm, het lijdend voorwerp en het werkwoordelijk gezegde:
Slide 11 - Slide
Laat de leerlingen de oefening maken en help ze waar nodig.
Antwoorden
Laat de leerlingen hun antwoorden controleren en bespreek eventuele fouten.
Slide 12 - Slide
Neem de antwoorden met de leerlingen door en bespreek eventuele vragen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.