Disco 11B - tm 7

Disco 11B
Pak je benoemboekje erbij en zet de antwoorden van de volgende vragen bij de tekst.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Disco 11B
Pak je benoemboekje erbij en zet de antwoorden van de volgende vragen bij de tekst.

Slide 1 - Slide

Welke naamval en functie heeft
umbram (r. 1)?
A
nom - O
B
acc -LV
C
acc- BwB
D
gen - bvb

Slide 2 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
Didonis (r. 1)?
A
nom - O
B
acc -LV
C
acc- BwB
D
gen - bvb

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp van
agnovit (r. 1)?
A
Ut
B
umbram
C
ingesloten (Aeneas)
D
ingesloten (Dido)

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staan agnovit, coepit en dixit (r. 1)
A
prae
B
impf
C
perf
D
plq perf

Slide 5 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
Cara Dido (r. 2)?
A
nom ev - O
B
nom ev - ND
C
abl ev - BwB
D
voc ev - AP

Slide 6 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
Aeneas (r. 2)?
A
nom ev - O
B
nom ev - ND
C
abl ev - BwB
D
voc ev - AP

Slide 7 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
Troianorum (r. 2)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc ev- BwB
D
gen mv- bvb

Slide 8 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
te (r. 3)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc ev- BwB
D
gen mv- bvb

Slide 9 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
umbras (r. 3)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc mv- LV
D
acc mv- BwB

Slide 10 - Quiz

In welke vorm staat aspicio?
A
1e ev ind prae
B
1e ev ind perf
C
nom ev m
D
abl ev m

Slide 11 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
ego (r. 3)?
A
nom ev - O
B
nom ev - ND
C
acc ev -LV
D
abl ev- BwB

Slide 12 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
causa (r. 3)?
A
nom ev - O
B
nom ev - ND
C
acc ev -LV
D
abl ev- BwB

Slide 13 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
mortis tuae (r. 3)?
A
nom ev- O
B
dat ev-MV
C
gen ev- bvb
D
nom mv- O

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat fui (r.3)?

Slide 15 - Open question

Van welk werkwoord komt fui (r. 3)?

Slide 16 - Open question

Welke naamval en functie heeft
te (r. 5)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc ev- BwB
D
gen mv- bvb

Slide 17 - Quiz

In welke vorm staat necavisti?
A
1e ev ind prae
B
1e ev ind perf
C
2e ev ind perf
D
2e mv ind perf

Slide 18 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
navibus (r.4)?
A
dat mv - MV
B
dat mv - aanv. ww.
C
abl mv - BwB
D
abl mv - aanv. ww.

Slide 19 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
Mihi (r.5)?
A
dat ev - MV
B
dat ev - aanv. ww.
C
abl ev - BwB
D
abl ev - aanv. ww.

Slide 20 - Quiz

In welke vorm staat crede (r.5)?
A
nom ev
B
abl ev
C
imp ev
D
imp mv

Slide 21 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
regina (r. 5)?
A
nom ev - O
B
nom ev - ND
C
abl ev - BwB
D
voc ev - AP

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp bij
coegerunt (r.6)?
A
Fata
B
me
C
urbem tuam
D
ingesloten

Slide 23 - Quiz

Sleep de lijdende voorwerpen naar de bijbehorende werkwoorden.
coegerunt 
relinquere 
petere
me 
urbem tuam 
Italiam 

Slide 24 - Drag question

Welke naamval en functie heeft
te (r. 7)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc ev- BwB
D
gen mv- bvb

Slide 25 - Quiz

In welke vorm staat volui (r. 7)?
A
1e ev ind prae
B
1e ev ind perf
C
2e ev ind perf
D
2e mv ind perf

Slide 26 - Quiz

In welke vorm staat tenui (r. 7)?
A
1e ev ind prae
B
1e ev ind perf
C
2e ev ind perf
D
2e mv ind perf

Slide 27 - Quiz

Welke naamval en functie heeft
nomen (r. 7)?
A
nom ev - O
B
acc ev -LV
C
acc ev- BwB
D
gen mv- bvb

Slide 28 - Quiz