Alle tekstverbanden

Tekstverbanden blz. 96
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstverbanden blz. 96

Slide 1 - Slide

Signaalwoorden
Geven het verband aan.
Zorgen voor samenhang in de tekst.
Zorgen dat de betekenis duidelijk wordt. 

Voorbeeld:
Je mag op je telefoon en je werkt goed. 
Ja mag op je telefoon als je goed werkt. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
Oorzaak-gevolg
B
Conclusie
C
Vergelijking
D
Opsomming

Slide 4 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het vergelijkend tekstverband?
A
zoals
B
zowel ..als
C
evenals
D
net als

Slide 5 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband chronologie/ tijdsvolgorde?
A
ten eerste
B
toen
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 6 - Quiz

Welk tekstverband gebruik je om dingen achter elkaar op te noemen?
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde

Slide 7 - Quiz

Hij is even groot als ik.
Tekstverband?
A
Oorzaak/ gevolg
B
Vergelijking
C
Reden
D
Conclusie

Slide 8 - Quiz

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
Concluderend tekstverband
B
Oorzakelijk tekstverband
C
Vergelijkend tekstverband
D
Redengevend tekstverband

Slide 9 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
Reden
B
Tijdsvolgorde
C
Conclusie
D
Oorzaak/ gevolg

Slide 10 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Wanneer jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
wanneer
B
zijn
C
ook
D
mij

Slide 11 - Quiz

Welk verband vind je in de volgende zin?

Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
Conlclusie
B
Reden
C
Oorzaak/ gevolg
D
Vergelijking

Slide 12 - Quiz

Welk verband vind je in de volgende zin?

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
Conclusie
B
Reden
C
Oorzaak/ gevolg
D
Vergelijking

Slide 13 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 14 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 15 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
Tegenstelling
B
Tijdsvolgorde
C
Toelichting/ voorbeeld
D
Vergelijking

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij deze signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, denk aan, neem nou..
A
Toelichtend verband
B
Chronologisch verband
C
Vergelijkend verband
D
Concluderend verband

Slide 17 - Quiz

Aan het werk!
Maak opdracht 3 en 4 op blz. 96 en verder.
Klaar? Lezen in je leesboek. 

Iedereen klaar? play.blooket.com

Slide 18 - Slide