KGT1 les 22

Programma



Herhaling

Lesdoel

Uitleg 

Oefenen   

Zelf aan de slag
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programma



Herhaling

Lesdoel

Uitleg 

Oefenen   

Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Nakijken

Les 21 opdracht 1 t/m 9 en 11


Slide 2 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij vindt
B
hij vind

Slide 3 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Ik ......(geven) het terug.
A
geef
B
geeft
C
gaf

Slide 4 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij zwaait
B
hij zwaaid

Slide 6 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(worden) ... je broer straks opgehaald?
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt

Slide 8 - Quiz

Lesdoel
Les 22

Je leert hoe je woorden in het meervoud schrijft 


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Hoe schrijf je het meervoud van
luchtbel
A
luchtbels
B
luchtbelen
C
luchtbellen

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
vuur
A
vuurs
B
vuurtjes
C
vuren
D
vurren

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
muizenval
A
muizenvalen
B
muizenvallen
C
muisenvallen
D
muisenvalen

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
kanaal
A
kanalen
B
kanallen
C
kanaalen
D
kanaallen

Slide 21 - Quiz

Zelf aan de slag
Wat?
Afmaken les 21 opdracht 1 t/m 9 en 11 blz. 46 en 47
Maken les 22, opdracht 5 t/m 9  op blz. 48 en 49
Hoe?
Lees bij vragen nog een keer de theorie op blz. 48
Let op!
Schrijf op wat je weet, laat open als je het niet weet. Dan hoor je het zo van de docent
Tijd?
25 minuten
Klaar?
Stillezen of leren voor Duits

Slide 22 - Slide

Programma

Nakijken huiswerk

Herhaling

Lesdoel

Uitleg 

Oefenen   

Zelf aan de slag

Slide 23 - Slide

Huiswerkcheck

Slide 24 - Slide

Nakijken les 21 opdracht 1 t/m 9 en 11

Slide 25 - Slide

Hoe schrijf je het meervoud van
mens
A
mensen
B
menzen

Slide 26 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
neef
A
neefen
B
nefen
C
neeven
D
neven

Slide 27 - Quiz

Lesdoel
Les 22

Je leert hoe je woorden in het meervoud schrijft 


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Hoe schrijf je het meervoud van
brief
A
briefen
B
brieven

Slide 35 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
advies
A
adviesen
B
adviezen

Slide 36 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
tante
A
tanten
B
tantes
C
tante's
D
tantes'

Slide 37 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
lolly
A
lollies
B
lollys
C
lolly's

Slide 38 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
baby
A
babies
B
baby's
C
babys

Slide 39 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
menu
A
menuus
B
menus
C
menu's
D
menuu's

Slide 40 - Quiz

Zelf aan de slag
Wat?
Maken les 22, opdracht 5 t/m 9  op bzl. 48 en 49
Hoe?
Lees bij vragen nog een keer de theorie op blz. 48
Let op!
Schrijf op wat je weet, laat open als je het niet weet. Dan hoor je het zo van de docent
Tijd?
25 minuten
Klaar?
Stillezen of leren of huiswerk ander vak maken

Slide 41 - Slide

Hoe schrijf je het meervoud van
matroos
A
matroosen
B
matroozen
C
matrosen
D
matrozen

Slide 42 - Quiz

Hoe schrijf je het meervoud van
virus
A
virusen
B
virussen
C
viruzen
D
viruzzen

Slide 43 - Quiz

Bedenk bij deze twee woorden en ander woord, dat op dezelfde manier een meervoud vormt:
druiven, bedrijven......

Slide 44 - Open question

Bedenk bij deze twee woorden en ander woord, dat op dezelfde manier een meervoud vormt:
huizen, laarzen.......

Slide 45 - Open question

Bedenk bij deze twee woorden en ander woord, dat op dezelfde manier een meervoud vormt:
schuren, kelen.....

Slide 46 - Open question


- Ik weet hoe je woorden in het meervoud schrijft 
Doel bereikt?

Slide 47 - Slide

Pluspunten & kluspunten?

Voor jezelf
Voor de klas
Voor de docent

Slide 48 - Slide

Massaal                        met veel tegelijk 
de vondst                    iets wat je gevonden of bedacht hebt 
de roedel                     een groep herten, wolven of honden
aan banden leggen  ervoor zorgen dat iets verder niet gebeurt
de kraamafdeling      afdeling in een ziekenhuis waar baby's worden geboren
het virus                        zeer kleine ziekteverwekker
Woorden 

Slide 49 - Slide