nderlands aan elkaar of los

Aan elkaar of los
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aan elkaar of los

Slide 1 - Slide

Samenstellingen schrijf je in het Nederlands over het algemeen aan elkaar. Soms komt er een liggend streepje tussen. 

Slide 2 - Slide

De volgende woorden schrijf je aan elkaar
  • samenstellingen van twee of drie  woorden
  • getallen tot duizend (in letters) en samenstellingen met honderd en duizend
  • combinaties van een voorzetsel en een bijwoord
  • combinatie van twee voorzetsels 
  • voornaamwoordelijke bijwoorden

Slide 3 - Slide

samenstellingen van twee of drie woorden
bijvoorbeeld: deurbel, vakantiehuis, kogelvrijvest

Slide 4 - Slide

getallen tot duizenden (in letters) en samenstellingen met honderd en duizend
bijvoorbeeld: honderdduizend, driehonderdtwintig, vijfenveertig.
maar: tien miljoen niet!!

Slide 5 - Slide

combinatie van een voorzetsel en een bijwoord
bijvoorbeeld: Hij woont hier heel dichtbij. 

let op: als na het voorzetsel een voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord (met of zonder lidwoord) volgt, schrijf je de voorzetsels los. 
bijvoorbeeld: Hij woont dicht bij mij/ hij woont dicht bij de bakker.

Slide 6 - Slide

combinaties van twee voorzetsels
Bijvoorbeeld: voorin, achterop
let op: als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord (met of zonder lidwoord) volgt, schrijf je de voorzetsels los. 
bijvoorbeeld: Bij lange reizen zit Els graag voor in de bus. 

Slide 7 - Slide

voornaamwoordelijke bijwoorden; die bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel
bijvoorbeeld: hieraan, waarvoor
let op: de regel geldt niet voor voorzetsels die deel uitmaken van samengestelde werkwoorden
bijvoorbeeld: Maak je je surprise op zolder en pak je die daar in?

Slide 8 - Slide

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 9 - Quiz

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 10 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 11 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorstelling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 12 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
tussen door
B
tussendoor

Slide 13 - Quiz

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 14 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
zeven honderd dertien duizend
B
zevenhonderd dertienduizend
C
zevenhonderd der tien duizend
D
zevenhonderd dertien duizend

Slide 15 - Quiz