What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Voegwoorden
Startopdracht
Uit welke zinnen bestaat de zin. Hoofdzin/bijzin
Hij staat op de brug, terwijl hij staat te plassen
Toen hij op weg was, kon de inbreker inbreken
1 / 46
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
46 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Introduction
Les over zinnen en zinsstructuur.
Items in this lesson
Startopdracht
Uit welke zinnen bestaat de zin. Hoofdzin/bijzin
Hij staat op de brug, terwijl hij staat te plassen
Toen hij op weg was, kon de inbreker inbreken
Slide 1 - Slide
Grammatica
Wat gebeurt er als we twee zinnen aan elkaar plakken?
Slide 2 - Slide
Planning en lesdoel
Herhalen samengestelde zinnen
Uitleg voegwoorden in het Nederlands en het Engels
Je kunt:
...
nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 3 - Slide
Het wordt vandaag mooi weer. We gaan naar het strand.
Slide 4 - Slide
Het wordt vandaag mooi weer,
dus
we gaan naar het strand.
Slide 5 - Slide
Enkelvoudige zin
Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin
Zin met twee of meer persoonsvormen
Slide 6 - Slide
Voorbeeld
enkelvoudige zin
Het
wordt
slecht weer vandaag.
Ik
ga
vandaag naar de Action.
Hij
kijkt
veel naar Star Wars.
Slide 7 - Slide
Voorbeeld
samengestelde zin
Toen de zomervakantie dichterbij
kwam
,
werden
de leerlingen minder gemotiveerd.
Hij
kijkt
veel naar Star Wars en
schrijft
daar over op zijn website.
Slide 8 - Slide
Drie studerende kinderen kunnen een flinke kostenpost worden voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 9 - Quiz
Ik zou vandaag best in bed willen blijven.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 10 - Quiz
Als je nu naar huis gaat, regen je flink nat.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 11 - Quiz
Wil je liever zuurkool of spruitjes?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 12 - Quiz
Wil je liever naar Duitsland of wil je liever naar Oostenrijk?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 13 - Quiz
Mijn moeder vraagt of je vanavond wilt blijven eten.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 14 - Quiz
Voegwoorden
Voegwoorden zijn een soort cement.
Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.
Slide 15 - Slide
Voegwoorden
Verbinden zinnen, woorden of woordgroepen met elkaar.
Je kunt kiezen uit zeilen
of
zwemmen.
Slide 16 - Slide
Voegwoorden
want, maar, of, tenzij, dus, als, hoewel, en, aangezien, omdat, voordat, zodra,...
(veel voegwoorden ken je al van lezen, maar dan heten ze vaak signaalwoorden)
Slide 17 - Slide
Neven- en onderschikkend
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee woorden, twee woordgroepen of
twee hoofdzinnen
.
Onderschikkende voegwoorden verbinden bijzinnen met hoofdzinnen.
Slide 18 - Slide
Nevenschikking voegwoorden
Want
Of
Dus
En
Maar
Ezelsbruggetje: WODEM
Onderschikking voegwoorden
Aangezien
Als
Dat
Doordat
Terwijl
Toen
Omdat
Hoewel
....
Slide 19 - Slide
Nevenschikking
- Zinnen kunnen los van elkaar voorkomen.
- Je zou in principe tussen alle zinnen een punt kunnen zetten.
Onderschikking
- De zinnen kunnen niet los van elkaar voorkomen.
- De zinnen zijn afhankelijk van elkaar.
Slide 20 - Slide
Nevenschikking voegwoorden
of
hoofdzin/hoofdzin
Hij gaat werken of hij gaat zwemmen
Onderschikking voegwoorden
of
hoofdzin/bijzin
bijzin/hoofdzin
vb. Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen
Slide 21 - Slide
Wat is een onderschikking?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin
Slide 22 - Quiz
Wat is het makkelijkst te onthouden over de onderschikkende voegwoorden?
A
het zijn er veel
B
dat-woorden
C
alles behalve en, maar, want, dus en of.
D
geen idee
Slide 23 - Quiz
- Dus, en, maar, of, want - zijn nevenschikkende voegwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
Een onderschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.
Slide 25 - Quiz
Een nevenschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.
Slide 26 - Quiz
Wat is het voegwoord?
Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie
Slide 27 - Quiz
Vul in terwijl of omdat
We gingen naar het bos, ..... het mooi weer was
A
omdat
B
terwijl
Slide 28 - Quiz
Ik kletste met mijn broer, ..... ik van het zonnetje genoot.
A
omdat
B
terwijl
Slide 29 - Quiz
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik juich.
Ik heb gewonnen.
Slide 30 - Open question
Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl
Ik zwaai naar Lara.
Ik fiets naar de tennis.
Slide 31 - Open question
Conjunctions - voegwoorden
Leer de betekenis uit je hoofd, dat maakt het makkelijker!
Slide 32 - Slide
Conjunctions
Voegwoorden
zijn heel belangrijk voor de structuur van zinnen. Ze leggen verband tussen de verschillende delen in een zin.
Belangrijk bij Leesvaardigheid!
I love playing tennis,
but
I can’t today.
Wat er staat wordt duidelijker dankzij voegwoorden.
Slide 33 - Slide
Voegwoord:
Gebruik:
Voorbeeld:
and
=
en
opsomming
I bought a tshirt, shoes
and
jeans.
because
= omdat
reden
I wasn't at school
because
I was ill
or
=
of
keuze
I go fishing
or
swimming.
so
=
dus
gevolg
I am tired
so
I am going to bed.
but
=
maar
tegenstelling
I like sports
but
I don't like football.
Slide 34 - Slide
BUT
The building is big but ugly.
A
wanneer
B
als
C
maar
D
dan
Slide 35 - Quiz
SINCE
I won't go to the concert since the tickets are too expensive.
A
wanneer
B
als
C
omdat
D
dan
Slide 36 - Quiz
OR
Is this a square or a circle?
A
of
B
als
C
maar
D
wanneer
Slide 37 - Quiz
ALTHOUGH
I want to buy new clothes, although I don't need any
A
als
B
maar
C
en
D
alhoewel
Slide 38 - Quiz
SO
He had a good grade, so he celebrated that.
A
dus
B
of
C
als
D
en
Slide 39 - Quiz
Is it Thursday _________ Friday today?
A
and
B
but
C
or
D
then
Slide 40 - Quiz
He was late __________ the bus didn't come.
A
although
B
because
C
but
D
or
Slide 41 - Quiz
They climbed the mountain __________ it was very windy.
A
although
B
nor
C
or
D
so
Slide 42 - Quiz
He was late and ..... was I.
A
but
B
so
C
if
D
nor
Slide 43 - Quiz
Should I stay .... should I go?
A
and
B
but
C
or
D
so
Slide 44 - Quiz
I like coffee .... my friend prefers tea.
A
since
B
but
C
so
D
for
Slide 45 - Quiz
Aan de slag
Opdracht 1
Maak in tweetallen een zo lang mogelijke Nederlandse zin met zoveel mogelijk voegwoorden die je in deze les hebt geleerd en laat deze controleren.
Opdracht 2
Maak in tweetallen een zo lang mogelijke Engelse zin met zoveel mogelijk voegwoorden die je in deze les hebt geleerd en laat deze controleren.
Slide 46 - Slide
More lessons like this
Voegwoorden
February 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Voegwoorden
September 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Voegwoorden
April 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
samengesteld/enkelvoudig + voegwoorden (nevenschikkend en onderschikkend)
29 days ago
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Voegwoorden
March 2024
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
voegwoorden nevensch.ondersch. opdr 10+ 11
April 2024
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
Grammatica H4: Voegwoorden
October 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica les 2
May 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3