Werkwoordspelling Deel 5> Engelse werkwoorden

DOEL 

- Je weet hoe je Engelse werkwoorden moet spellen.

Voorbeelden:
downloaden
facetimen
deleten
uploaden
Engelse werkwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

DOEL 

- Je weet hoe je Engelse werkwoorden moet spellen.

Voorbeelden:
downloaden
facetimen
deleten
uploaden
Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Engelse werkwoorden tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

spelling engelse werkwoorden

Slide 3 - Slide

de stam van
Engelse ww.
ik-vorm
ik-vorm
linken
ik link
taggen
ik tag
skypen
ik skype
sharen
ik share
backuppen
ik back-up
liken
ik like
crowdsourcen
ik crowdsource
gamen
ik game
bloggen
ik blog
daten
ik date

Slide 4 - Slide

Engelse werkwoorden in de verleden tijd
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't sexy fokschaap
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 5 - Slide

Engelse werkwoorden
in het Nederlands

Slide 6 - Mind map

Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde

Slide 7 - Drag question

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (lunchen)
A
hij lunchte
B
hij lunchde
C
hij lunchtte
D
hij lunchdde

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 14 - Quiz