Skills theorie leerjaar 2 periode 2 oefentoets

Skills theorie leerjaar 2 periode 2
Oefentoets
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Skills theorie leerjaar 2 periode 2
Oefentoets

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

1. Injecteren is een voorbehouden handeling
Waar
Niet Waar

Slide 2 - Poll

This item has no instructions

Waar

Het via een injectie toedienen van medicijnen aan een zorgvrager is een voorbehouden handeling. Alleen een bekwame en bevoegde zorgprofessional mag zo’n handeling uitvoeren in opdracht van een arts.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

2. Bij het toedienen van een injectie is niet altijd een dubbele controle nodig
Waar
Niet waar

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

Niet waar
Het via een injectie toedienen van een medicijn bij een zorgvrager geeft snel resultaat. Het nadeel is dat de problemen meestal groter zijn als bij het toedienen van een injectie fouten worden gemaakt. Daarom moet altijd een dubbele controle worden uitgevoerd als we medicijnen via een injectie aan een zorgvrager toedienen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

3. Subcutane injectie kan je toedienen volgens de volgende techniek.
(Meerder antwoorden kunnen goed zijn)
A
Loodrechttechniek
B
Huidplooitechniek
C
Loodrechte huidplooitechniek
D
Schuine techniek

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Loodrechttechniek 
Huidplooitechniek
Loodrechte huidplooitechniek
90 graden
45 graden
90 graden

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

5. De huid moet je wel masseren na het injecteren van bloedverdunners en insuline.
Waar
Niet waar

Slide 8 - Poll

This item has no instructions

Niet waar 
We moeten de huid niet masseren na het subcutaan injecteren van bloedverdunners of insuline. Dit vergroot namelijk het risico op het ontstaan van hematomen bij de zorgvrager en beïnvloedt de insulineopname. Je moet de juiste injectieplaats bepalen om een subcutane injectie toe te dienen. De plaats kan namelijk van invloed zijn op de opnamesnelheid van medicijnen. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

6. Het afwisselen van de plek van injecteren is noodzakelijk, want

Slide 10 - Mind map

This item has no instructions

Antwoord
Er is kans op: 
- Huidbeschadiging
- Lipodystrofie
- Verandering van vetverdeling 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

7. We geven een subcutane injectie het liefst in:

Slide 12 - Mind map

de vetkussentjes aan de buitenkant van de bovenarm;
het vet aan de buitenkant van het bovenbeen;
het vet op de buik, rondom de navel;
de billen.
Antwoord
- De vetkussentjes aan de buitenkant van de bovenarm
- Het vet aan de buitenkant van het bovenbeen
- Het vet op de buik, rondom de navel

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

8. Een insulinepen mag door meerdere zorgvragers worden gebruikt.
Waar
Niet waar

Slide 14 - Poll

This item has no instructions

Niet waar 
Een insulinepen is voor individueel gebruik. Dit betekent dat de pen maar door één zorgvrager gebruikt mag worden;

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

9. Een grote dosis insuline (50IE) wordt opgesplitst in drie injecties
Waar
Niet waar

Slide 16 - Poll

This item has no instructions

Niet waar
Het liefst splits je de dosering van 50IE op in 2 injecties. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

10. De opname van medicatie gaat sneller bij intramusculaire injectie dan bij een subcutane injectie
Waar
Niet waar

Slide 18 - Poll

This item has no instructions

Waar 
Bij een intramusculaire injectie wordt de medicatie sneller opgenomen dan bij een subcutane injectie.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

11. Mogelijke injectieplaatsen bij intramusculair injecteren zijn:

Slide 20 - Mind map

This item has no instructions

Antwoorden
- De bovenarmspier
- De bilspier
- De bovenbeenspier 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

12. Compressie therapie wordt toegepast bij:

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Antwoord
- Oedeem
- Open wonden 
- Diep Veneuze Trombose 
- Wondroos (erysipelas)
- Spataderen 

Het doel van zwachtelen is om de doorbloeding te verbeteren. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

13. Zwachtelen doe je het liefst in de
A
Ochtend
B
Middag
C
Avond
D
Maakt niet uit

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

14. Benoem mogelijke complicaties die kunnen optreden bij zwachtelen:

Slide 25 - Mind map

This item has no instructions

Antwoord
- Het afzakken van de zwachtels
- Huidirritaties 
- Na het zwachtelen ontstaan er vensters 
- Pijn na het zwachtelen
- Blauwe tenen na het zwachtelen 
- Witte tenen (arteriële insufficiëntie) 


Slide 26 - Slide

This item has no instructions

15. ACT zwachtelen wordt toegepast bij mobiele zorgvragers
Waar
Niet waar

Slide 27 - Poll

This item has no instructions

Waar
Ambulante compressietherapie (ACT) is drukbehandeling bij mobiele zorgvragers (zorgvragers die nog goed kunnen bewegen). Bij deze groep zorgvragers wordt vooral zwachtels en therapeutische elastische kousen

Compressie therapie wordt toegepast om oedeem tegen te gaan.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

16. Bij het meten van een bloedglucosewaarde gebruik je de eerste druppel bloed voor de meting
Waar
Niet waar

Slide 29 - Poll

This item has no instructions

Niet waar
Als jij als zorgmedewerker de meting uitvoert, gebruik dan de tweede druppel bloed. Dan weet je zeker dat de druppel niet verontreinigd is.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

17. Wat is een geschikte plek om een vingerprik te plaatsen?

Slide 31 - Mind map

This item has no instructions

Antwoord
Zijkant van de top van de 
- Ringvinger
- Middelvinger
- Pink 

Wissel de plekken af 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

18. Wat houdt de 2-4-6 regel in?

Slide 33 - Mind map

This item has no instructions

Antwoord 
De 2-4-6-regel houdt in dat je iedere 2 uur de bloedglucose meet en 4 of 6 eenheden snelwerkende analoge insuline toedient. Doe dit totdat de bloedglucosewaarde lager is dan 15 mmol/l.



- 4 eenheden bij een bloedglucosewaarde van 15-20 mmol/l
- 6 eenheden bij een bloedglucosewaarde van meer dan 20 mmol/l

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Hoe heb je deze LessonUp ervaren?

Slide 35 - Mind map

This item has no instructions

Wat heb je nog te doen en wat heb je hiervoor nodig?

Slide 36 - Mind map

This item has no instructions

Wat heb je nodig voor de volgende les?
Verrijkende stof
Herhaling van stof

Slide 37 - Poll

This item has no instructions