(2) Meervoudsuitgangen

Meervoud van zelfstandige naamwoorden


Spelling KWT Les 2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Meervoud van zelfstandige naamwoorden


Spelling KWT Les 2

Slide 1 - Slide

Vandaag:
  1. Opfrissen
  2. Zelfstandig naamwoord
  3. Verschillende meervoudsvormen
  4. Zelf aan de slag!

Slide 2 - Slide

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 3 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Volkskrant
B
volkskrant

Slide 4 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 5 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 6 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
mavo
B
MAVO

Slide 7 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 8 - Quiz

Neem de namen over en gebruik hoofdletters waar dat moet.
jena de jong

Slide 9 - Open question

Neem de namen over en gebruik hoofdletters waar dat moet.
j. van haren

Slide 10 - Open question

Neem de namen over en gebruik hoofdletters waar dat moet.
meneer van der berg

Slide 11 - Open question

Lesdoel
Na deze les kun je:
Van allerlei verschillende zelfstandige naamwoorden het meervoud vormen, inclusief uitzonderingen. 

Slide 12 - Slide

Basis
Meervoud --> -(en), -s of -eren.
Voorbeelden:
mars - marsen
lente - lentes
kind - kinderen
pizza - pizza's


  • a, e, i, o, u of y, voorafgegaan door een medeklinkerletter of lettergreepgrens.

Slide 13 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?
  • de-woorden, het-woorden of een-woorden

Voorbeeld:
  • de kast
  • het meer

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Woorden op -f
Woorden die eindigen op een -f krijgen in het meervoud meestal een v:
neef - neven
Uitzondering hierop zijn woorden die eindigen op -aaf en -oof:
fotograaf - fotografen

Slide 16 - Slide

Latijnse woorden op -us of -um
Woorden uit het Latijn, zoals politicus en technicus hebben Latijnse meervouden:
politicus - politici
Latijnse woorden op -um krijgen een Nederlands meervoud met het achtervoegsel -s óf een Latijns meervoud op -a, maar nooit beide:
museum - museums - musea (nooit: musea's)

Slide 17 - Slide

Woorden op -ie
Verschil tussen woorden die klemtoon op -ie hebben (melodie) en woorden die dat niet hebben (bacterie). Wanneer de klemtoon op -ie valt, schrijf je 
-ieën.
fobie - fobieën
Valt de klemtoon niet op de -ie, dan schrijf je -iën.
olie - oliën 

Slide 18 - Slide

Woorden op -s
Sommige woorden die op -s eindigen houden deze s in het meervoud, andere krijgen een z:
mars - marsen
heks - heksen
advies - adviezen
hals - halzen

Slide 19 - Slide

Woorden op -ee
Sommige woorden op -ee krijgen achtervoegsel -en.
moskee - moskeeën
trofee - trofeeën 
slee - sleeën
Let op: om ervoor te zorgen dat het woord nog goed te lezen is, komt er een trema op de e van -en.

Slide 20 - Slide

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
lied
bacterie
kaars
melodie

Slide 21 - Open question

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
foto
paraplu
idee
baby

Slide 22 - Open question

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
zee
slaaf
filosoof
paus

Slide 23 - Open question

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
bureau
asperge
jockey
milieu

Slide 24 - Open question

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
melodie
hagedis
kaars
comité

Slide 25 - Open question

Vorm het meervoud van de volgende woorden:
fotograaf
bacterie

Slide 26 - Open question

Vooruitblik
Week 43
Week 44 (3)
Week 45 (4)
Week 46 (5)
Week 47 (6)
Week 48 (7)
Week 49 (8)
Week 50 (9)
Week 51 (10)
Week 52
Week 1
Week 2 (11)
Week 3 (12)
Week 4 (13)
Week 5 (14)
herfstvakantie 
de tussenklank in samenstellingen: s of e(n)
aan elkaar of los
tekens bij letters (trema, liggend streepje en apostrof)
diakritische teken & getallen schrijven
zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
de trappen van vergelijking
klinkers en medeklinkers
persoonsvorm tegenwoordige tijd PVTT
kerstvakantie
kerstvakantie
pvvt zwakke werkwoorden
pvvt sterke werkwoorden
voltooid en onvoltooid deelwoord
indirecte directe reden
Week 6 (15)

deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Slide