Herhaling erfelijkheid en evolutie

erfelijkheid en evolutie
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

timer
5:00
Ik ga beginnen in:
Welkom
Vandaag thema: erfelijkheid en evolutie



Klaar voor de les? :
1. Spullen gepakt?
- Pen 
- Schrift of papier
2. Als je moest, ben je naar de wc geweest?
Alles ja, dan nog even voor jezelf .

Slide 2 - Slide

timer
10:00
Vandaag thema: erfelijkheid en evolutie




Zitten volgens de plattegrond

Slide 3 - Slide

timer
10:00
Vandaag thema: erfelijkheid en evolutie




Zitten volgens de plattegrond

Slide 4 - Slide

Les opbouw
Uitleg
Werktijd
Nabespreken
Einde les

Slide 5 - Slide

De uitleg

Slide 6 - Slide

herhaling erfelijkheid en evolutie
Basis:
-
Kader:
3

Slide 7 - Slide

Chromosomen
Bevat infromatie voor alle erfelijke eigenschappen.

Verdeeld over DNA

DNA voor 1 eigenschap = gen

Slide 8 - Slide

Allel
Elk gen heeft 2 allelen (1 per chromosoom)

een allel is de variant van dat gen.
(rood haar, blond haar, bruin haar)


Slide 9 - Slide

Genotype
geno lijkt op genen

Erfelijke eigenschappen samen is het genotype
Elk gen krijgt een allel van de vader en moeder.

Slide 10 - Slide

Fenotype
Jouw eigenschappen zijn je Fenotype

(haarkleur, oogkleur, huidskleur, bloeddruk, karakter)

Fenotype wordt niet alleen bepaald door je genotype maar ook invloeden uit het milieu.

Slide 11 - Slide

Homozygoot
homo = gelijk in het Grieks

De twee allelen van het gen zijn gelijk voor een eigenschap

Slide 12 - Slide

Heterozygoot
Hetero = verschillend in Grieks

De twee allelen zijn verschillend

Slide 13 - Slide

Dominante en recessieve genen
Een allel is dominant of recessief

dominant zie je altijd in het fenotype (eigenschappen die je kunt waarnemen)

recessief zie je alleen als er geen dominante allelen zijn

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Letters voor allelen
Genotypen schrijf je op als letters.

Dominante allelen zijn HOOFDLETTER

Recessieve allelen zijn kleine letter


AA = homozygoot dominant
Aa = Heterozygoot
aa = Homozygoot recessief

Slide 16 - Slide

Intermediair fenotype
De allelen zijn even sterk

Slide 17 - Slide

Kruisen
Organismen samen nakomelingen laten krijgen

Slide 18 - Slide

Generatie
Ouders en nakomelingen

P = ouders
F = de generatie na de ouders

Generatie P zijn de ouders.
F1 zijn de kinderen van deze ouders (P).
F2 zijn de kinderen van deze kinderen (F1).

Slide 19 - Slide

Kruisingsschema maken
Wat willen we?
Wat is de vachtkleur van F2
Wat weten we?
beide ouders zijn homozygoot
zwart is dominant
geel is recessief

Slide 20 - Slide

Stap 1 (P): bedenk wat de fenotypen en genotypen van de ouders zijn.



Beide ouders waren homozygoot.
Moeder was zwart, Vader was geel

Moeder is dan: AA
Vader is dan: aa

Slide 21 - Slide

Stap 2 (geslachtscellen): bedenk welke allelen in de geslachtscellen van beide ouders kunnen voorkomen.




Moeder is AA, dus geeft alleen A
Vader is aa, dus geeft alleen a

Slide 22 - Slide

Stap 3 (F1): stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen kunnen hebben.






F1 = 4/4 Aa

Slide 23 - Slide

Stap 4: stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen in de F2 kunnen hebben.
AA = 1/4 = homozygoot zwart
1 : 4 x 100 = 25%

Aa = 2/4 = heterozygoot zwart
2 : 4 x 100 = 50%

aa = 1/4 = homozygoot geel
1 : 4 x 100 = 25%

3 van de 4 nakomelingen in F2 zullen zwart zijn.

Slide 24 - Slide

Verhoudingen
AA = 25% (1x)
Aa = 50% (2x)
aa = 25%(1x)

Genotype verhouding
AA : Aa : aa = 1:2:1

Fenotype verhouding
3:1

Aa = 100%

Genotype verhouding
Aa = 1

Fenotype verhouding
1
Aa = 50% (2x)
aa = 50% (2x)

Genotype verhouding
Aa : aa = 1:1
voor elke Aa is een aa

Fenotype verhouding
1:1

Slide 25 - Slide

Genen uit een stamboom van een gezin halen
=
1: kijk welk fenotype iedereen uit de stamboom heeft.

2: wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

3: schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

4: vul de genotypen zo veel mogelijk aan.


Slide 26 - Slide

Genen uit een stamboom van een gezin halen
=
1: kijk welk fenotype iedereen uit de stamboom heeft.

2: wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

3: schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

4: vul de genotypen zo veel mogelijk aan.


De personen met bruin haar hebben minstens één dominant allel (A).

Het genotype van de blonde dochter is ‘aa’.

Slide 27 - Slide

Genen uit een stamboom van een gezin halen
=
1: kijk welk fenotype iedereen uit de stamboom heeft.

2: wat is het genotype van het kind met een ander fenotype dan vader én moeder?

3: schrijf bij de stamboom wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.

4: vul de genotypen zo veel mogelijk aan.


Het genotype van vader en moeder is ‘Aa’. Het genotype van de kinderen met bruin haar kan AA of Aa zijn.

Slide 28 - Slide

Verschil in voortplanten
Bij ongeslachtelijk voortplanten is het genotype hetzelfde. Het fenotype hoeft dat niet te zijn.


Bij geslachtelijk voortplanten veranderd het genotype en fenotype.

Slide 29 - Slide

Mutatie
Een verandering in DNA


Soms vanzelf, soms door invloed van buitenaf.
Mutagene stoffen

Slide 30 - Slide

mutatie
kankervorming


Slide 31 - Slide

Soorten
soort = organismen die samen vruchtbare nakomelingen krijgen




2 soorten olifant

Slide 32 - Slide

Ras
Groepen binnen een soort


Slide 33 - Slide

Evolutietheorie
Theorie in de wetenschap heeft bewijs nodig

Charles Darwin
  • Variatie in genotypen
  • natuurlijke selectie
  • ontstaan van nieuwe soorten

Slide 34 - Slide

Biotechnologie en Genetische modificatie
Technieken waarbij we organismen gebruiken


Gist voor brood
Schimmel voor peniseline
bacterie voor insuline

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Wie heeft vragen?

Slide 37 - Slide