Lezen H1H2

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Leg je huiswerk open, huiswerkcontrole!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Leg je huiswerk open, huiswerkcontrole!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les ben je (bijna) klaar voor de toets.

Planning van de les:
- bespreken huiswerk
- herhaling theorie H2
- check met quizvragen

Slide 3 - Slide

We bespreken het huiswerk

Slide 4 - Slide

Herhaling theorie

Slide 5 - Slide

Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.

De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ook hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 6 - Slide

Toelichtend tekstverband
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie.
Dit verband komt heel vaak voor, meestal als er voorbeelden worden gegeven. 
VB.: Ik heb op school heel veel vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en Frans.

--> Welk tekstverband herken je nog meer?

Slide 7 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
bijvoorbeeld:

Tekstverbanden zijn erg moeilijk, maar het  wordt makkelijker als je erg je best doet.

Slide 8 - Slide

Chronologisch tekstverband


Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.
Bijvoorbeeld:   
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 9 - Slide

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze. 


Bijbehorende signaalwoorden: 
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Slide 10 - Slide

Oorzakelijk verband 
Toont aan waardoor iets gebeurt (buiten iemand wil)

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 11 - Slide

concluderend tekstverband
Bij een concluderend tekstverband trekt de auteur een conclusie uit informatie die eerder in de tekst is gegeven. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, 
al met al, het blijkt dat, dan ook 

Slide 12 - Slide


Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 13 - Quiz

Ik vond de toets moeilijk, maar ik had een goed cijfer.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 14 - Quiz

Een redengevend verband geeft aan
A
waarom iemand iets doet.
B
waardoor iets gebeurt
C
Welk middel wordt gebruikt om doel te bereiken.

Slide 15 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden:
Dus, kortom, dan ook
A
Doel-middel
B
concluderend
C
opsommend
D
redengevend

Slide 16 - Quiz

Eerst eet ik mijn brood op en daarna ga ik naar de les.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 17 - Quiz

Ik heb op school Engels en Nederlands. Bovendien hebben we wiskunde en geschiedenis.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 18 - Quiz

Welk tekstverband herken je?

'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Redengevend
B
Concluderend verband
C
Samenvattend verband
D
Vergelijkend verband

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 20 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij houdt niet alleen van pannenkoeken maar ook van pizza's.lopen.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
als

Slide 22 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 23 - Open question

HOOFDGEDACHTE van een tekst


- het belangrijkste van een tekst, samengevat in 1 zin 

Let op: Het is nooit een vraag!

Slide 24 - Slide

Hoe noemen we de belangrijkste informatie in een tekst?

Slide 25 - Open question

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in ?
A
een schema
B
de eerste alinea
C
in een verband
D
de kernzin

Slide 26 - Quiz

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak in de inleiding of in het middenstuk
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen zoals het slot of inleiding
A
fout
B
goed

Slide 29 - Quiz

De kernzin kan weleens de tweede zin zijn
A
Nee, het is altijd de eerste zin
B
Ja, dat kan

Slide 30 - Quiz

Ik ben klaar voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll