P2 nieuwsbericht schrijven

Welkom!
Ga rustig zitten op je vaste plaats,
pen en schrift op tafel,
je tas mag op de grond
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom!
Ga rustig zitten op je vaste plaats,
pen en schrift op tafel,
je tas mag op de grond

Slide 1 - Slide

Vandaag:
...gaan we starten met een nieuw lesonderdeel

Nieuwsbericht schrijven

Slide 2 - Slide

Wat is nieuws?
- actueel;
- belangrijk voor een grote groep mensen;
- het betreft een bekend persoon
- feiten 



Slide 3 - Slide

Hoe kom je aan nieuws?       
- persfotografen
- twitter
- eigen research
- netwerk
- iemand op locatie die verslag doet

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Opdracht
Ga op zoek naar nieuwsberichten op internet (chromebook).

HOE?
In tweetallen zoek je naar  3 nieuwsberichten.
Lees de nieuwsberichten goed door.
Bespreek met elkaar waar het nieuws precies over gaat.

Slide 6 - Slide

Nieuwsbericht schrijven
W5H

Slide 7 - Slide

W5H?
WIE
WAT 
WAAR
WANNEERWAAROM 
HOE

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
Wat? Je zoekt naar de W5H in de drie nieuwsberichten.
Hoe? In tweetallen.
En dan? Je noteert de antwoorden in je schrift.

Slide 9 - Slide

Wanneer valt iets onder 'nieuws'?

Slide 10 - Open question

Welke elementen horen thuis in een nieuwsbericht?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Geef antwoord op de vraag: WIE (dus om wie gaat het)

Slide 14 - Open question

Geef antwoord op de vraag: WAT

Slide 15 - Open question

Geef antwoord op de vraag: WAAR

Slide 16 - Open question

Geef antwoord op de vraag: WANNEER

Slide 17 - Open question

TWITTER!
Schrijf een tweet over dit nieuwsbericht.    

Slide 18 - Slide

Tweet over nieuwsbericht

Slide 19 - Open question

LEAD
Lead = inleiding van je nieuwsbericht.

Je geeft antwoord op de vraag
WIE
WAT 
WAAR
WANNEER

Slide 20 - Slide

Opdracht
Schrijf de lead van het nieuwsbericht .
Onderwerp = journaal dat we hebben bekeken.

HOE? Ieder voor zich (zacht fluisterend overleg is toegestaan)
WAAR? In het document op Classroom


Slide 21 - Slide

Nieuwsbericht schrijven
- pakkende titel (maakt nieuwsgierig, je wil het lezen)
- actueel ('gisteren', 'afgelopen weekend', 'vanmorgen')
- objectief (feiten, geen meningen, dus geen 'gezellig' 'leuk')
- verwijs nooit naar jezelf als schrijver (dus niet: 'ik' of 'wij')
- geef antwoord op de W5H-vragen, start je alinea met kernzin!
- minst belangrijke informatie onderaan
- heeft geen echt slot, wel nieuw deelonderwerp.

Slide 22 - Slide

HOOFDZAKEN

- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven

- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea

- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

Slide 23 - Slide

BIJZAKEN

- de minder belangrijke informatie over het onderwerp


- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over


Slide 24 - Slide

HOOFDZAKEN

- meestal aan het begin of het einde

- feiten, jaartallen of eigenschappen


Samenvatting:

alleen hoofdzaken opschrijven

BIJZAKEN

- extra uitleg en voorbeelden


- maken de tekst leuker, duidelijker en beter te begrijpen

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Wat is de hoofdzaak?
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.

Slide 27 - Quiz

Wat is de hoofdzaak?
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van klas twee hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.

Slide 28 - Quiz

Teksten met meer alinea's

- elke alinea heeft een eigen hoofdzaak, want de schrijver wil in elke alinea iets vertellen


- de rest van de zinnen zijn bijzaak

Slide 29 - Slide

KERNZINNEN
- in een kernzin zet een schrijver vaak het belangrijkste van de alinea: de hoofdzaak

- andere zinnen bevatten bijzaken, minder belangrijke dingen

Slide 30 - Slide

Wat is een verbindingswoord?
• Verbindingswoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s.

Slide 31 - Slide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 32 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 33 - Slide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 34 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 35 - Slide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 36 - Slide

Reden
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 37 - Slide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 38 - Slide

Wat zijn de verbindingswoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 39 - Quiz

Wat is het verbindingswoord:
Hij houdt erg van gamen, zij speelt daarentegen liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 40 - Quiz

Wat is het verbindingswoord:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 41 - Quiz

Wat is het verbindingswoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 42 - Quiz

Wat is het verbindingswoord:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 43 - Quiz

Wat is het verbindingswoord:
Hij wil later advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
later
B
zoals
C
moeder
D
dat

Slide 44 - Quiz

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband

Slide 45 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 46 - Quiz