Unité 4: Paris visite - apprendre 4&6, 5, 7, 8, 9

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Unité 4: Paris visite - apprendre 4&6, 5, 7, 8, 9

fermer

1. instappen
2. binnengaan
3. sluiten
4. uitstappen

le guichet

1. het kaartje
2. het loket
3. de bestemming
4. de plattegrond

vite

1. snel
2. te laat
3. rechtstreeks
4. beroemd

le voyage

1. het verblijf
2. de reis
3. de jongere
4. de herinnering

le soleil

1. de trap
2. de trein
3. de winkel
4. de zon

descendre

1. uitstappen
2. blijven
3. lopen
4. binnengaan

dépêche-toi

1. schiet op
2. fijne dag
3. het retourtje
4. wij hebben plezier

crevé

1. terugkomen
2. beroemd
3. uitgeput
4. rechtstreeks

nous ___

1. suis
2. sont
3. sommes
4. êtes

tu ___

1. suis
2. es
3. est
4. êtes

elles ___

1. sont
2. est
3. es
4. êtes

elles sont (venir)

1. venu
2. venue
3. venus
4. venues

il est (arriver)

1. arrivé
2. arrivée
3. arrivés
4. arrivées

ils sont (partir)

1. parti
2. partie
3. partis
4. parties

Le train part voie cinq.

1. De trein vertrekt over tien minuten.
2. De trein vertrekt van spoor vijf.

Il y a du monde à la gare.

1. Het is druk op het station.
2. We moeten hier overstappen.

J'ai pris le train pour aller à Paris.

1. Ik heb de trein naar Parijs genomen.
2. Ik ben naar Parijs gegaan met mijn ouders.