Oefening: metafoor, vergelijking of personificatie?
1. Je zit erbij als een zoutzak.
2. Het gevaar schuilde in een klein hoekje.
3. Het papier is geduldig.
5. We moeten de nieuwe techniek omhelzen.
6. Hij bibbert als een rietje in de wind.
7. De bomen fluisteren zachtjes haar naam.
8. Het huis is haar veilige haven.
9. Die jongen is zo gek als een deur.
10. Hij is een zacht eitje.