4T H3 Taalverzorging

4T H3 Taalverzorging
1 / 59
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 59 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4T H3 Taalverzorging

Slide 1 - Slide

Deze week Taalverzorging :

- Les 1 H3 Spelling
- Les 2 H3 werkwoordspelling 
- Les 3 H3 formuleren

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 3 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan samenstellingen met tussenletters goed spellen (p. 90/91)
Werkwoordspelling: Ik kan werkwoordsvormen waaraan je niet kunt horen hoe ze worden geschreven goed spellen. (p. 92/93)
Formuleren: Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken. (p. 94/95)

Slide 3 - Slide

Noteer een samenstelling

Slide 4 - Mind map

Bij een samenstelling zijn twee of meer bestaande woorden aan elkaar geplakt. Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.
Bladzijde 
90

Slide 5 - Slide

Regel tussenletter(s) -en-

Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en:

bananenschil, paardensport


Slide 6 - Slide

Regel tussenletter(s) -e-

  • Als het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is: zonnecel, maneschijn
  • Als het eerste woord een versterkende betekenis heeft: retegoed, reuzegroot
  • Als het eerste woord (ook) een meervoud heeft op -s: gemeenteraad, groentesoep
  • Als het woord geen meervoud kent: rijstepap
  • Als het eerste woord geen zelfstandig naamwoord is: huilebalk



Slide 7 - Slide

Regel tussenletter(s) -S-

- Als je de -s- hoort en als de -s- in dezelfde soort samenstellingen ook voorkomt:

mijnwerkerslamp   ->    mijnwerkersstaking

stadstuin   ->    stadscentrum



maar geen tussenletter -s-:

voetbaltraining   ->   voetbalsupporter



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Welke regel is van toepassing?

brekebeen
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Welke regel is van toepassing?

zonnepaneel
A
Het eerste deel gaat over iets waarvan er echt maar één is
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 11 - Quiz

Welke regel is van toepassing?

kattenbak
A
Het eerste deel heeft geen meervoud
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 12 - Quiz

Welke regel is van toepassing?

tarwekorrel
A
Het eerste deel heeft geen meervoud
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 13 - Quiz

Welke regel is van toepassing?

secondewijzer
A
Het eerste deel heeft geen meervoud
B
Het eerste deel heeft behalve een meervoud op -en ook een meervoud op -s
C
Het eerste deel heeft een versterkende betekenis
D
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en

Slide 14 - Quiz

Maak samenstellingen van de volgende woorden. Gebruik -en, -e of -s als tussenletter(s). 

Let op: fouten maken mag, maar verbeter deze wel!

Slide 15 - Slide

volk + buurt=

Slide 16 - Open question

konijn + hok=

Slide 17 - Open question

snelheid + duivel=

Slide 18 - Open question

reus + gezellig=

Slide 19 - Open question

Aan de slag

Maak opdracht 1, 2, 3 en 5 (p.90-91)

Slide 20 - Slide

Hoofdstuk 3 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan samenstellingen met tussenletters goed spellen (p. 90/91)
Werkwoordspelling: Ik kan werkwoordsvormen waaraan je niet kunt horen hoe ze worden geschreven goed spellen. (p. 92/93)
Formuleren: Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken. (p. 94/95)

Slide 21 - Slide

Onderwerpen
  • Je leert over de spelling van lastige werkwoorden.
Boek: bladzijde 92 t/m 93
Je leert over werkwoordspelling 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Wat is het verschil tussen gebeurt en gebeurd?

Slide 24 - Mind map

Opletten: lastige werkwoorden

Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.


gebeurt of gebeurd

verandert of veranderd?

herstelt of hersteld?

Slide 25 - Slide

Opletten: lastige werkwoorden


In de tegenwoordige tijd noemen we een werkwoord met 

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  een persoonsvorm.


In de voltooide tijd noemen we een werkwoord met

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  dat geen persoonsvorm is 

een voltooid deelwoord.



Slide 26 - Slide

-d of -t? Gebruik het schema


-d of -t?

Gebruik het schema.

Slide 27 - Slide

Zo gebruik je het schema

Kijk eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.


Nee?

- Maak het werkwoord langer. Je hoort -d of -t. Schrijf zo kort mogelijk.


Ja? Staat het woord in de tt of vt?

- tt: kies stam, stam + t of hele werkwoord.

(gebruik lopen om te horen of er een -t achter de stam komt)

- vt: sterke werkwoorden veranderen van klank. Schrijf deze zo kort en eenvoudig mogelijk op. Zwakke werkwoorden: kies stam + te(n) of stam + de(n) (gebruik 't ex-kofschip wanneer je niet weet of je te(n) of de(n) moet gebruiken.)


Slide 28 - Slide

Persoonsvorm

Soms gebeurt dat.
Dat verandert niets.
Zij herstelt haar scooter.
Voltooid deelwoord

Het is gebeurd.
Het is niet veranderd.
Zij heeft haar scooter hersteld.
Is het een pv?  JA
tt of vt?  tt
Regel? Stam +t
Is het een pv?  NEE
Regel? Maak langer, hoor je -t of -d? Schrijf zo kort mogelijk

Slide 29 - Slide

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verwerken.
_________

Slide 30 - Open question

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met besturen.
_________

Slide 31 - Open question


Johnny en Anita hebben zich prima (vermaakt) tijdens het jaarlijkse tentfeest.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 32 - Quiz


Victor (herinnert) zich ineens dat hij nog een afspraak heeft.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
Fred verbeter... zijn cijfer
A
t, want dit is een pv t.t.
B
d, want dit is een vd

Slide 34 - Quiz


Wat is de juiste spelling? 
De sollicitant antwoord/antwoordt: 'Ik ben elk weekend beschikbaar.'
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 35 - Quiz

Lastige werkwoorden

1. Milan verstuurT een mail
2. Jelle heeft een mail verstuurT.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = niet goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 = niet goed 2 = goed

Slide 36 - Quiz

Vul aan:

..... (verbranden) je niet aan die barbecueworstjes!
Uitleg
Het werkwoord verbranden wordt in deze zin voorafgegaan door het woord je(zelf). In dat geval gebruik je de stam van het werkwoord, dus 'verbrand'. 

Vind je dit lastig? Doe dan de smurf-proef: bij 'Smurf je handen niet' komt er ook geen -t achter de stam.
A
verbrand
B
verbrandt
C
verbrandde
D
Ik weet het niet.

Slide 37 - Quiz

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden die tussen haakjes staan in je schrift.
Hij heeft mij ___ (belooft / beloofd) dat hij op tijd zou komen.
Het is nog nooit eerder ___ (gebeurt / gebeurd).
Ze heeft het pakketje bij de buren ___ (bezorgen).
De brief is gisteren ___ (versturen).
Hij __ (beloven) altijd veel, maar doet weinig.
De koerier ___ (bezorgen) vandaag het pakketje. 
Mijn oma heeft mij altijd __ (leren) om eerlijk te zijn.
Tom __ (verbeteren) zijn fouten.
Bente heeft alle vragen __ (beantwoorden).

Opdracht
timer
5:00

Slide 38 - Slide

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden die tussen haakjes staan in je schrift.
Hij heeft mij beloofd dat hij op tijd zou komen.
Het is nog nooit eerder gebeurd.
Ze heeft het pakketje bij de buren bezorgd.
De brief is gisteren verstuurd.
Hij belooft altijd veel, maar doet weinig.
De koerier bezorgt vandaag het pakketje. 
Mijn oma heeft mij altijd geleerd om eerlijk te zijn.
Tom verbetert zijn fouten.
Bente heeft alle vragen beantwoord.

Opdracht
timer
5:00

Slide 39 - Slide

Aan de slag

Werkwoordspelling: 1 t/m 4 (p. 92-93)


Slide 40 - Slide

Hoofdstuk 3 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan samenstellingen met tussenletters goed spellen (p. 90/91)
Werkwoordspelling: Ik kan werkwoordsvormen waaraan je niet kunt horen hoe ze worden geschreven goed spellen. (p. 92/93)
Formuleren: Ik kan verwijswoorden op een goede manier gebruiken. (p. 94/95)

Slide 41 - Slide

- Terugblik laatste les -> lastige werkwoorden
- huiswerk nakijken
- startopdracht 
- uitleg Formuleren: verwijswoorden
- oefenen in LessonUp
Vandaag

Slide 42 - Slide

Noteer de juiste vorm in van het werkwoord dat tussen haakjes staat. Zet pv’s in de tt.
Opdr. 1
1 a Ik maak dat schilderij steeds mooier.
b Ik vind dat schilderij steeds mooier.
2 a Doe jij een schort voor als jij vlees bakt?
b Doe jij een schort voor als jij vlees braadt?
3 a Blijf je niet misselijk van zoveel cola?
b Word je niet misselijk van zoveel cola?
4 a Jeppe loopt met een omweg naar school.
b Jeppe rijdt met een omweg naar school.

Slide 43 - Slide


Noteer de juiste vorm van de werkwoorden.
Opdr. 2
persoonsvorm                                         voltooid deelwoord
1 De uitvinder vertelt over zijn plan.        De uitvinder heeft over zijn plan verteld.
2 Storm bewondert de voetballer.           Storm heeft de voetballer bewonderd.
3 De leraar beantwoordt alle vragen.     De leraar heeft alle vragen beantwoord.
4 Isa ontkrult haar haren.                         Isa heeft haar haren ontkruld.
5 Peer verklapt het geheim.                    Peer heeft het geheim verklapt.
6 Overhoort jouw vader jou weleens?   Heeft jouw vader jou weleens overhoord?


Slide 44 - Slide

Bedenk of het onderstreepte werkwoord een pv of een vd is. Noteer daarna de laatste letter: d of t.
Opdr. 3
1 De fabrikant heeft het recept voor de sinaasappelfrisdrank verbeterd.
2 Voor het verven ontkleurt de kapper eerst Mila’s zwarte haar.
3 Tom wacht even buiten, terwijl de fietsenmaker zijn fiets herstelt.
4 De popzangeres werd door velen bejubeld, maar kreeg ook veel kritiek.
5 In een spectaculaire match heeft Stan de bokstrainer overtuigd van zijn
talent.
6 Meneer De Leeuw van Engels bloost altijd nadat hij zich heeft vergist.

Slide 45 - Slide

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden . Zet de pv in de tijd die voor de zin staat.
Opdr. 4
1 a tt - Wij raden zo meteen wat er in het pakje zit.
b vt - Wij raadden gisteren hoeveel knikkers er in de pot zaten.
2 a tt - Jullie haasten je volgens mij ’s ochtends liever niet.
b vt - Waarom haastten jullie je zonet zo naar de les?
3 a tt - De kinderen stoten soms per ongeluk hun hoofd tegen de lamp.
b vt - De kinderen stootten hun glazen limonade omver.
4 a tt - De leraren beantwoorden morgen alle vragen over het skikamp.
b vt - Vroeger beantwoordden de leraren onze vragen altijd meteen.

Slide 46 - Slide

Engelse werkwoorden in het Nederlands vervoeg je net als gewone Nederlandse werkwoorden. Noteer de juiste vorm van de werkwoorden.
Opdr.5
1 Tom defriendde vroeger nooit iemand, maar nu wel.
2 Sinds Lesley muziek streamt, heeft hij nooit meer wat gedownload.
3 Ik date morgen met Kim, maar vorige week heb ik met Emma gedatet.
4 Tegenwoordig like ik nooit meer wat op Instagram, maar in het begin likete ik alles.
5 Vorig jaar castte de regisseur zijn zoon voor een hoofdrol in een film.
6 Sinds een paar maanden bodybuildt Natasja wekelijks in de
sportschool.

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video

Onderwerpen
  • Je leert verwijswoorden
Boek: bladzijde 94 t/m 95
Je leert over  formuleren

Slide 49 - Slide

1. Hoe komt het dat de tekst niet prettig is om te lezen?
2. Wat zou je aan de tekst willen veranderen?




Haren recyclen: gek idee?
Modeontwerpster Jessica van Halteren gebruikt gedragen, afgedankte kleren voor Jessica’s collecties. Maar Jessica gebruikt ook haren die Jessica verzamelt. In de laatste Amsterdam Fashion Show toonde Jessica Jessica’s jas gemaakt van mensenhaar. Waarom zou je geen menselijk haar kunnen recyclen? dacht Jessica. Jessica vroeg Jessica’s vrienden hun haar te bewaren na hun kappersbezoek en Jessica knipte ook zelf mensen. Nee, Jessica vindt het geen gek idee, want Jessica houdt van hergebruiken en niet van dingen weggooien.

Slide 50 - Slide

Kijk mee
Formuleren: Verwijswoorden

Slide 51 - Slide

de-woorden
verwijs met deze of die
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
het-woorden
verwijs met dit of dat
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
zinnen
verwijs met dat of wat
Koen heeft mij uitgenodigd voor zijn verjaardag. Dat vind ik leuk.
Koen heeft mij uitgenodigd voor verjaardag, wat ik leuk vind.
persoon
verwijs met voorzetsel + wie (met wie, voor wie, over wie)
De klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek.
dier of ding
verwijs met waar + voorzetsel (waarmee, waarvoor, waartegen)
Dat is de paal waartegen ik gebotst ben.
Verwijswoorden

Slide 52 - Slide

hun

  • Dat is hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)
  • Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)

  • Die jongen heeft hen voorgelogen. (lijdend voorwerp)
  • Ik geef een iPad aan hen. (na een voorzetsel)

Verwijswoorden
hen

Slide 53 - Slide

De trein met wie/waarmee Joy reist, stopt ook bij deze/dit station
A
wie/deze
B
waarmee/deze
C
wie/dit
D
waarmee/dit

Slide 54 - Quiz

De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover

Slide 55 - Quiz

Daar is ___ met wie opa altijd wandelt.
A
de hond
B
de mevrouw

Slide 56 - Quiz

Noteer het juiste verwijswoord in je schrift.
1. De auto __________ hij gisteren kocht, was veel te duur.
2. __________ is een verhaal dat je niet mag missen.
3. Het huis __________ we vorige week zagen, is nog steeds te koop.
4. Weet jij __________ ik moet doen om dit probleem op te lossen?
5. De vriendin __________ ik veel vertelde, is nu op vakantie.
6. De kinderen __________ hun boeken zijn kwijtgeraakt, kregen nieuwe exemplaren.
7. Dat is die film __________ Peter mij vertelde.
8. Geef jij dat cadeautje aan hun/hen?

Opdracht
timer
5:00

Slide 57 - Slide

Noteer het juiste verwijswoord in je schrift.
1. De auto die hij gisteren kocht, was veel te duur.
2. Dit is een verhaal dat je niet mag missen.
3. Het huis dat we vorige week zagen, is nog steeds te koop.
4. Weet jij wat ik moet doen om dit probleem op te lossen?
5. De vriendin over wie ik veel vertelde, is nu op vakantie.
6. De kinderen die  hun boeken zijn kwijtgeraakt, kregen nieuwe exemplaren.
7. Dat is die film waarover Peter mij vertelde.
8. Geef jij dat cadeautje aan hen?

Opdracht
timer
5:00

Slide 58 - Slide


Formuleren: 1 t/m 4
(p. 94-95)
Aan de slag

Slide 59 - Slide