This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Gedrag
Slide 1 - Slide
Iris
Pupil
Oogwit
Slide 2 - Drag question
Waar zitten GEEN zintuigcellen?
A
Netvlies
B
Gele vlek
C
Blinde vlek
Slide 3 - Quiz
Hoe heet de vlek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Gele vlek
B
Zwarte vlek
C
Blinde vlek
D
Onzichtbare vlek
Slide 4 - Quiz
Hoe heet de vlek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Gele vlek
B
Zwarte vlek
C
Blinde vlek
D
Onzichtbare vlek
Slide 5 - Quiz
Pupil
Vaatvlies
Netvlies
Gele vlek
Oogzenuw
Blinde vlek
Slide 6 - Drag question
Gedrag
Gedrag = alles wat een mens of dier doet.
Gedrag = een reactie op prikkels.
Gedrag wordt veroorzaakt door:
inwendige prikkels
uitwendige prikkels
Slide 7 - Slide
Gedrag
Prikkel verandering waarop je kunt reageren.
Inwendige prikkel: prikkel veroorzaakt door je eigen lichaam
Uitwendige prikkel: prikkel uit je omgeving.
Prikkels komen binnen bij zintuigen.
Zintuigen geven een impuls aan het zenuwstelsel
Je hersenen reageren en zorgen dat je lichaam reageert.
Respons: = een reactie op een prikkel.
Slide 8 - Slide
Prikkels
Inwendige prikkel = motivatie = prikkel uit je eigen lichaam
honger
dorst
hormonen (je zegt dus nooit: zin in seks)
Uitwendige prikkel = prikkel uit je omgeving
geur
kleur
licht
temperatuur
Slide 9 - Slide
Prikkels
Gedrag vindt plaats door zowel inwendige prikkels (motivatie) als uitwendige prikkels
=> allebei nodig!
Voorbeeld: je ruikt patat. Maar je eet het alleen op als je ook honger hebt.
Slide 10 - Slide
Externe prikkel, dus van buiten het lichaam
Er is altijden ook een interne prikkel nodig om bepaald gedrag te veroorzaken.
Dus in dit geval moet je ook honger of trek hebben.
Slide 11 - Slide
Sleutelprikkel
Bijvoorbeeld:
een zwaluw komt op het nest.
De jonge zwaluw doet zijn bek open
De binnenkant is felgekleurd
De ouders voeren het jong.
Sleutelprikkel = de felgekleurde binnenkant
Slide 12 - Slide
Motivatie
Motivatie: is de bereidheid om bepaald gedrag te verrichten
Slide 13 - Slide
Gedrag wordt beïnvloed door alcohol, medicijnen en drugs.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Hormonen
Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren
Hormoon klieren maken hormonen
Hormonen zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoonklieren geven de hormonen af aan het bloed dat door de hormoonklier stroomt
Het werkt alleen in de organen die het hormoon nodig hebben
Slide 16 - Slide
Hormonen
Hormonen hebben invloed op de stofwisseling, voorplanting, groei en ontwikkeling
Belangrijke hormoonklieren zijn: de hypofyse, de schildklier, de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier, de bijnieren, de eierstokken en de teelballen.
Slide 17 - Slide
De eilandjes van Langerhans
De eilandjes van Langerhans maken de hormonen insuline en glucagon
Deze hormonen regelen het glucosegehalte (ook wel bloedsuikerspiegel) in het bloed
Als het glucoseehalte in het bloed te hoog is reageren de eilandjes van Langerhans hierop door veel insuline te maken
Slide 18 - Slide
Is dit gedrag? DE WEKKER GAAT.
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quiz
Is dit gedrag? Je denkt: Wat Jammer
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Gedrag is........?
A
Een reactie op een prikkel
B
Een reactie op een impuls
Slide 21 - Quiz
Als een prikkel steeds dezelfde reactie (respons) geeft noem je dit:
A
een sleutelprikkel
B
een uitwendige prikkel
C
een inwendige prikkel
D
een respons
Slide 22 - Quiz
Is dit gedrag? Je pakt je fiets
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Een vaste, snelle onbewuste reactie op een bepaalde prikkel noem je een..
A
impuls
B
respons
C
reflex
D
bewuste reactie
Slide 24 - Quiz
Mira is buiten aan het werk. Ze krijgt het warm en trekt haar jas uit. Is het uittrekken van haar jas een respons op een inwendige of op een uitwendige prikkel?