3.1/3.2/3.7 Variatie in fenotypen

Genetica
Overgangsles tussen moleculaire en klassieke genetica
  • §3.1/3.2/3.7 Van genotype naar fenotype
  • §3.1/3.2/3.7 Mutaties, recombinatie en epigenetica

Huiswerk
  • Opdracht 7, 12, 14 en 15 van §3.1, opdracht 17 en 22 van §3.2 en opdracht 65, 68, 70 en 71 van §3.7


1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Genetica
Overgangsles tussen moleculaire en klassieke genetica
  • §3.1/3.2/3.7 Van genotype naar fenotype
  • §3.1/3.2/3.7 Mutaties, recombinatie en epigenetica

Huiswerk
  • Opdracht 7, 12, 14 en 15 van §3.1, opdracht 17 en 22 van §3.2 en opdracht 65, 68, 70 en 71 van §3.7


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Quizvragen (voor)kennis over klassieke genetica

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.

Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

§3.1/3.2/3.7 Van genotype naar fenotype


Je kunt beschrijven hoe het fenotype van een organisme tot stand komt, gebruikmakend van de termen: fenotype, genotype, gen, allel, genexpressie, homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief, onvolledig dominant, intermediair fenotype

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Oefenen, oefenen, oefenen!
Maak nu:
  • Opdracht 7, 12, 14 en 15 van §3.1
  • Opdracht 17 en 22 van §3.2

Had je de context over Alzheimer al af?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 22
Hoe wordt het fenotype van de papegaaitulp genoemd? 

Hoe worden de allelen van dit heterozygote genotype genoemd?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

§3.1/3.2/3.7 Mutaties, recombinatie en epigenetica


Je kunt beschrijven hoe variatie in fenotypen bij nakomelingen tot stand komt, gebruikmakend van de termen: dominant, recessief, puntmutatie en recombinatie.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Genetische variatie

Genetische variatie ontstaat door:
  • Mutaties
  • Recombinatie 
  • Epigenetica


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Puntmutatie
Eén basenpaar is gewijzigd door een: 
  • Substitutie
  • Insertie
  • Deletie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Recombinatie
Tijdens meiose I gaan de chromosomen van een homoloog paar uit elkaar en worden de chromosomen willekeurig over de dochtercellen verdeeld. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Het nut van genetische variatie

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Epigenetica
Epigenetica is de toename of afname van genexpressie door milieufactoren.

Er zijn stoffen in de kern die de activiteit van genen beïnvloeden.



Slide 19 - Slide

Deze epigenetische code is ook overerfbaar. Daardoor kan de omgeving van je ouders/ grootouders jouw eigenschappen bepalen.
Epigenetica
  • Het binden van methylgroepen (-CH3 groepen) aan het DNA zorgt voor uitschakeling van een gen.

  • Deze epigenetische code is ook overerfbaar. Daardoor kan de omgeving van je ouders/ grootouders jouw eigenschappen bepalen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat is erfelijk en wat niet?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

§3.1/3.2/3.7 Mutaties, recombinatie en epigenetica


Je kunt beschrijven hoe variatie in fenotypen bij nakomelingen tot stand komt, gebruikmakend van de termen: dominant, recessief, puntmutatie en recombinatie.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Genetica
Overgangsles tussen moleculaire en klassieke genetica
  • §3.1/3.2/3.7 Van genotype naar fenotype
  • §3.1/3.2/3.7 Mutaties, recombinatie en epigenetica

Huiswerk
  • Opdracht 7, 12, 14 en 15 van §3.1, opdracht 17 en 22 van §3.2 en opdracht 65, 68, 70 en 71 van §3.7


Slide 24 - Slide

This item has no instructions