VWO2 Herhaling Hoofdstuk 3

VWO2 Herhaling Hoofdstuk 3
1 / 40
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VWO2 Herhaling Hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Leerdoelen paragraaf 3.1
Machthebbers in Europa
Jullie kunnen uitleggen:
  • Hoe de Franse koning het Franse gebied uitbreidde.
  • Hoe de Franse koning zijn binnenlandse macht vergrootte.
  • Hoe de Engelse koning minder machtig werd.
  • Hoe Nederland werd bestuurd.
  • Welke positie de stadhouders hadden. 

Slide 2 - Slide

Wie was de koning van Frankrijk tijdens de 17e eeuw?
A
Karel II
B
Lodewijk XIV
C
Willem III
D
Filips IV

Slide 3 - Quiz

Wat was een belangrijk kenmerk van de Franse veroveringen in de 17e eeuw?
A
Handelsverdragen
B
Uitbreidingen
C
Territoriale verdeling
D
Vrede sluiten

Slide 4 - Quiz

Hoe versterkte Lodewijk XIV zijn macht in de 17e eeuw?
A
Met een groot leger
B
Diplomatieke allianties
C
Economische hervormingen
D
Religieuze tolerantie

Slide 5 - Quiz

Welke groep werd vervolgd tijdens het absolutisme van Lodewijk XIV?
A
Katholieken
B
Lutheranen
C
Joden
D
Hugenoten

Slide 6 - Quiz

Welk paleis diende als het centrum van de absolute macht van Lodewijk XIV?
A
Schönbrunn Palace
B
Versailles
C
Buckingham Palace
D
Het Loo

Slide 7 - Quiz

Stellingen:
1. Lodewijk XIV liet zijn ministers nooit advies geven.
2. Lodewijk XIV besloot alles samen met de Staten-Generaal
A
Beiden zijn juist
B
Beiden zijn onjuist
C
1 is juist, 2 is onjuist
D
1 is onjuist, 2 is juist

Slide 8 - Quiz

Wie was de koning van Engeland tijdens de Glorious Revolution?
A
Koning George III
B
Koning James II
C
Koning Charles I
D
Koning Willem III

Slide 9 - Quiz

Wat was een belangrijk resultaat van de Glorious Revolution?
A
Versterking van de rol van het Parlement
B
Invoering van absolute monarchie
C
Afschaffing van de monarchie
D
Vereniging van Engeland en Schotland

Slide 10 - Quiz

Wat is het Engels parlement?
A
Een wetgevende instantie in Engeland
B
Een politieke partij in Engeland
C
Een koninklijk paleis in Londen
D
Een militaire organisatie in Engeland

Slide 11 - Quiz

Wat is een kenmerk van regenten in het bestuur van de Republiek?
A
Ze behoorden tot de elite van de samenleving.
B
Ze hadden weinig invloed op het bestuur.
C
Ze werden gekozen door het volk.
D
Ze waren afkomstig uit lagere sociale klassen.

Slide 12 - Quiz

Hoe werd de Republiek bestuurd?
A
Het was een monarchie met erfelijke opvolging.
B
Het was een theocratie geleid door religieuze leiders.
C
Het was een democratie met directe verkiezingen.
D
Het was een oligarchie met een kleine groep regenten.

Slide 13 - Quiz

Wat was de rol van de stadhouder in de Republiek?
A
De stadhouder had alleen ceremoniële taken.
B
De stadhouder had geen invloed op het bestuur.
C
De stadhouder was gekozen door het volk.
D
De stadhouder was de hoogste functionaris en militaire leider.

Slide 14 - Quiz

Waarover verschilden de stadhouder en raadpensionaris van mening?

Slide 15 - Open question

Leerdoelen paragraaf 3.2
Nederland en Europa
Jullie kunnen uitleggen:
  • Hoe de economie bloeide in Nederland in de 17e eeuw.
  • Welke plaats de handelaren hadden in de economie.
  • Hoe Nederlandse steden groeiden.
  • Hoe regels voor oorlogen ontstonden.
  • Hoe Nederland oorlog voerde met omringende landen.

Slide 16 - Slide

Wat was een belangrijk kenmerk van de Gouden Eeuw in Nederland?
A
Handelskapitalisme
B
Afname van de Oostvaart
C
Verdwijnen van stapelplaatsen
D
Feodalisme als economisch systeem

Slide 17 - Quiz

Welke term beschrijft het opslaan en verhandelen van goederen in grote hoeveelheden?
A
Ambachtelijke productie
B
Agrarische revolutie
C
Feodale economie
D
Stapelplaats

Slide 18 - Quiz

Wat was een centrale locatie voor de handel en uitwisseling van goederen in de Gouden Eeuw?
A
Beurzen
B
Staatseigendommen voor handel
C
Landelijke boerderijen
D
Kloosters als handelscentra

Slide 19 - Quiz

Waarom begon Amsterdam met de bouw van de grachtengordel?
A
De oorlog met Spanje stond op het punt te beginnen
B
Er was veel werkgelegenheid en welvaart.
C
Een gedeelte van de stad moest afgebroken worden.
D
Er kwamen veel nieuwe inwoners.

Slide 20 - Quiz

Het Rampjaar was in:
A
1627
B
1676
C
1672
D
1648

Slide 21 - Quiz

Wat was het gevolg van het rampjaar?
A
De verwoesting van Nederland
B
Het einde van een tijdperk
C
Einde van de Gouden eeuw van Nederland
D
De verwoesting van de VOC

Slide 22 - Quiz

Leerdoelen paragraaf 3.3
Europa en de Wereld
Jullie kunnen uitleggen:
  • Hoe de handel tussen alle werelddelen groeide in de 17e eeuw.
  • Hoe Europeanen hun activiteiten in Azië en Oost-Afrika uitbreidden.
  • Hoe Europeanen hun activiteiten in Amerika en West-Afrika uitbreidden.

Slide 23 - Slide

Welke Europese handelsmaatschappij had een monopolie op de handel in specerijen?
A
Portugese Handelsmaatschappij
B
Verenigde Oost-Indische Compagnie
C
Nederlands-Indische Compagnie
D
Brits-Oost-Indische Compagnie

Slide 24 - Quiz

Welke term wordt gebruikt voor de geïntegreerde economie van alle landen en regio's van de wereld?
A
Nationale economie
B
Regionale economie
C
Wereldeconomie
D
Lokale economie

Slide 25 - Quiz

Welke Europese handelsmaatschappij domineerde de handel in koloniale goederen in Azië en Afrika?
A
Frans-Oost-Indische Compagnie
B
Brits-Oost-Indische Compagnie
C
Spaanse Handelsmaatschappij
D
Verenigde Oost-Indische Compagnie

Slide 26 - Quiz

Wat is het verschil tussen de Europese expansie in Azië en in Amerika?

Slide 27 - Open question

Wat haalden de VOC vanuit Indië
Sleep de juiste plaatjes naar de VOC
VOC

Slide 28 - Drag question

Hoe zag de handelsroute van de VOC eruit?
Handelsroute VOC

Slide 29 - Drag question

Wat was de belangrijkste component van de driehoekshandel?
A
Specerijenhandel
B
Goudhandel
C
Zijdehandel
D
Slavenhandel

Slide 30 - Quiz

Welk continent was het belangrijkste doel van de driehoekshandel?
A
Azië
B
Afrika
C
Amerika
D
Europa

Slide 31 - Quiz

Leerdoelen paragraaf 3.4
De stedelijke cultuur van Nederland

Jullie kunnen uitleggen:
  • Hoe de welvaart in Nederland leidde tot een bloeiende cultuur.
  • Welke religieuze vrijheid er was in Nederland.
  • Welke migranten zich in Nederland vestigden en waarom.

Slide 32 - Slide

Versleep de kaarten van Amsterdam in de juiste tijdsvolgorde over de groei van Amsterdam ten tijden van de Gouden Eeuw.

Slide 33 - Drag question

Which painting comes from the Golden Age? Drag the paintings to the right place.
Gouden eeuw
Niet gouden eeuw

Slide 34 - Drag question

Welk steekwoord is verbonden met de Republiek?
A
Gewetensvrijheid
B
Tolerantie
C
Absolutisme
D
Feodalisme

Slide 35 - Quiz

Wat is gewetensvrijheid?
A
Het recht om wetten te negeren
B
Het recht om anderen te dwingen
C
Het recht om onbeperkt te handelen
D
Het recht om naar eigen geweten te handelen

Slide 36 - Quiz

Wat is de relatie tussen gedogen en gewetensvrijheid?
A
Gedogen heeft geen relatie met gewetensvrijheid
B
Gedogen beperkt gewetensvrijheid
C
Gedogen kan voortkomen uit respect voor gewetensvrijheid
D
Gedogen is een tegenstander van gewetensvrijheid

Slide 37 - Quiz

Welke geloofsstroming heeft invloed gehad op gewetensvrijheid in Nederland?
A
Lutheranisme heeft invloed gehad op gewetensvrijheid
B
De islam heeft invloed gehad op gewetensvrijheid
C
Calvinisme heeft invloed gehad op gewetensvrijheid
D
Katholicisme heeft invloed gehad op gewetensvrijheid

Slide 38 - Quiz

Noem een pushfactor voor migranten om naar de Republiek te verhuizen.

Slide 39 - Mind map

Noem een pullfactor voor migranten om naar de Republiek te verhuizen.

Slide 40 - Mind map