Oefenen PW LEZEN VWO1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Wat bedoelen we met het onderwerp van een tekst?

Welke leesstrategie gebruik je om het onderwerp van een tekst te vinden?

1. zoekend lezen
2. oriënterend lezen
3. globaal lezen
4. precies lezen

Wat doe je als je oriënterend leest?

1. Je leest de hele tekst aandachtig door.
2. Je kijkt alleen naar titel, tussenkopjes, plaatjes en eerste alinea.
3. Je zoekt alleen bepaalde informatie en slaat de rest over.
4. Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.

Uit welke drie delen bestaat een tekst?

Wat wordt bedoeld met "deelonderwerpen".

Welke leesstrategie gebruik je om de deelonderwerpen vast te stellen?

1. zoekend lezen
2. oriënterend lezen
3. globaal lezen
4. precies lezen

Wat doe je als je globaal leest?

1. Je leest de hele tekst aandachtig door.
2. Je kijkt alleen naar titel, tussenkopjes, plaatjes en eerste alinea.
3. Je zoekt alleen bepaalde informatie en slaat de rest over.
4. Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.

Noteer twee functies van de inleiding van een tekst.

anekdote

Wat staat er vaak in het slot van een tekst? Noem twee dingen.

Nieuwsberichten hebben vaak geen slot.

1. juist
2. onjuist

Bij informatieve teksten (bijvoorbeeld naslagwerken) ontbreken inleiding en slot bijna altijd.

1. juist
2. onjuist

Wat bedoelen we met de hoofdgedachte van een tekst?

Welke leesstrategie gebruik je om de hoofdgedachte te vinden?

1. zoekend lezen
2. oriënterend lezen
3. globaal lezen
4. precies lezen

Wat doe je als je precies leest?

1. Je zoekt alleen bepaalde informatie en slaat de rest over.
2. Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
3. Je leest de hele tekst aandachtig door.
4. Je leest titel, tussenkopjes, eerste alinea en illustraties.

Wat bedoelen we met een tekstverband?

Noem de vier tekstverbanden die we tot nu toe behandeld hebben.

In welke rijtje staan signaalwoorden voor een chronologisch verband?

1. bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
2. maar, tegenover, toch
3. vroeger, later, nu, eerst, 1975, binnenkort
4. ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, verder

In welke rijtje staan signaalwoorden voor een opsommend verband?

1. bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
2. maar, tegenover, toch
3. vroeger, later, nu, eerst, 1975, binnenkort
4. ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, verder

In welke rijtje staan signaalwoorden voor een toelichtend verband?

1. bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
2. maar, tegenover, toch
3. vroeger, later, nu, eerst, 1975, binnenkort
4. ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, verder

In welke rijtje staan signaalwoorden voor een tegenstellend verband?

1. bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou
2. maar, tegenover, toch
3. vroeger, later, nu, eerst, 1975, binnenkort
4. ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, verder