H3 Woche 2 Sprechen; Wiederholung der/ein

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Herzlich willkommen

Woche 2 

Wörter, die du brauchst:

Silvester -

feiern -

Angriffe auf Einsatzkräfte - 

es macht Spaß -

der Verletzte (eine verletzte Person) - 

es verläuft immer turbulenter - 

Wörter, die du brauchst:

Silvester - oud en nieuw

feiern - vieren

Angriffe auf Einsatzkräfte - aanval op hulpdiensten

es macht Spaß - het is leuk

der Verletzte (eine verletzte Person) - de gewonde (een gewonde persoon)

es verläuft immer turbulenter - het wordt steeds onrustiger

Wie waren deine Ferien?

Besprecht zu zweit die nächsten Fragen - Schreib auf! (du darfst ein Wörterbuch verwenden)

1. Wie waren deine Ferien?

2. Was hast du gemacht?

In één zin moet een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp staan >> let op de uitgang! 

Die Planung

• Organisatorisches
• Die Prüfung besprechen
• Vorbereitung für die Prüfung

Organisatorisches

Nach der Prüfungswoche: Voortgangstoets (dus niet meer in de toetsweek!)

Die Prüfung

- Die Vokabeln von Lektion 1 t/m 6 (zoals pijlen aangeven)

- Die Modalverben + wissen (tegenwoordige tijd) > HB: 03

- Der-groep + ein-groep (Lektion 4; Auf. 7 t/m 12)  > HB: 12; 13; 15; 16

- Haben/sein/werden in alle tijden! = herhaling

- Redemittel: 

- De dikgedrukte delen onder het kopje 'Sprechen' (Seite 107)

- Alle zinnen van 'Zo kun je een e-mail beginnen en afsluiten' (Seite 109)

- Tekst met vragen

Die Prüfung besprechen

Schreib auf (op de achterkant van de toets of in je schrift): 

1. Wat ging goed? Hoe heb je je daarop voorbereid?

2. Wat ging minder goed? Hoe ga je dit bij de volgende toets aanpakken? Heb je daar hulp bij nodig?

De der- en ein-groep

Ken je ze nog?

Hoe bepaal je de naamval?

V - voorzetsel

O - ontleden

N - naamval

G - geslacht

S - systeem (der/ein-Gruppe)

U - uitgang

Der-Gruppe

	mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
1 Nominativ	der Mann	die Frau	das Kind	die Kinder
3 Dativ	dem Mann	der Frau	dem Kind	den Kinder n
4 Akkusativ	den Mann	die Frau	das Kind	die Kinder

Ein-Gruppe

	mannelijk	vrouwelijk	onzijdig	meervoud
1 Nominativ	ein Mann	ein- e Frau	ein Kind	kein- e Kinder
3 Dativ	ein- em Mann	ein- er Frau	ein- em Kind	kein- en Kinder n
4 Akkusativ	ein- en Mann	ein- e Frau	ein Kind	kein- e Kinder

Voorzetsels

Voorzetsels met een vaste naamval:

3e: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen

4e: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang 

Eselsbrücke

4e naamval: GOUDFEB

3e naamval: ????

De betekenis

3e naamval:

aus = uit

bei = bij

mit = met

nach = na, naar

von = van, door

zu = naar (bij personen)

De betekenis

4e naamval:

durch = door

für = voor

ohne = zonder

um = om

bis = tot

gegen = tegen

Proefzin stap voor stap

Het gaat om de zin:

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Stap 1

Zie je een voorzetsel voor het lidwoord dat je moet invullen?

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

1. Nee
2. Ja

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Wat is het voorzetsel?

1. mit
2. de
3. Lehrerin
4. gesprochen

Stap 2

Het voorzetsel  is mit. Welke naamval hoort bij dit voorzetsel?

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Stap 3

Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord?

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. meervoud

Stap 4

In welk schema moet je de uitgang aflezen? 

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

1. der
2. ein

Stap 5

Wat is de juiste uitgang?

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Spick-o-thek

1. dem
2. die
3. den
4. der

Stappenplan ten einde

 Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Nach ... (de) Schule (v) spiele ich Fußball.

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Ich sehe ... (de) Frau.

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Ich erzähle (=vertel) ..... (een) Kind (o) eine Geschichte.

Aufgaben machen

Aufgabe 11 (Seite 90)

Fertig?

Aufgabe 1 & 2 (Seite 92)

Aufgabe 8, 9 & 10 (Seite 96-97) >> lees goed de uitleg op pagina 96!

Video mit Fragen

https://learngerman.dw.com/de/wien-kuchen-essen-wie-bei-oma/l-63862855

Die Fragen zum Video

1. Wer arbeitet im Café "Vollpension?" 

2. Was passiert, wenn man sein Handy weglegt?

3. Was macht Karin Hofbauer? 

4. Was bedeutet: 

- Kuchen

- Rentner/ Rentnerin

- Backduft

Video mit Fragen

https://learngerman.dw.com/de/wien-kuchen-essen-wie-bei-oma/l-63862855

Kurze Übung 

Fertig?

Aufgabe 9, 10 & 11 (Seite 89-90)

Aufgabe 8, 9 & 10 (Seite 96-98)

Aufgaben machen

Aufgabe 9, 10 & 11 (Seite 89-90)

Fertig?

Aufgabe 8, 9 & 10 (Seite 96-98)

Aufgabe