2H1 18 april

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doelen van vandaag
1) Je weet wanneer je een koppelteken en een weglatingsstreepje inzet 
2) Je hebt de correcte spellingregels vers in je hoofd voor het SO van morgen 

Slide 2 - Slide

Het koppelteken en weglatingsstreepje 

Slide 3 - Slide

Koppelteken
1) in samenkoppelingen: bijvoorbeeld: een-op-een 
2) bij onuitspreekbare samenstellingen: studie-uur 
3) na letters, cijfers, andere tekens en afkortingen: 50+-disco 
4) Bij Aardrijkskundige namen: Noord-Holland 
5) Bij bepaalde voorvoegsels: aspirant-, directeur, ex-, oud-, niet-, non-
6) Bij samenstellingen waarbij het tweede deel begint met een hoofdletter: bijvoorbeeld: anti-Vlaams 
7) In een samenstelling van Engelse woorden waarvan het rechterdeel een Engels voorzetsel is bijvoorbeeld: lay-out.
--> Let op: wél airbag 

Slide 4 - Slide

Bij aardrijkskundige namen gebruik je een koppelteken
Goed
Fout

Slide 5 - Poll

Slide 6 - Slide

Wat is de juiste spelling?

Slide 7 - Open question

Engelse leenwoorden
Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord
bijvoorbeeld: sciencefiction (let op: in het Engels is dit dus anders!)

.....tenzij het rechterdeel van een samenstelling een voorzetsel is 
bijvoorbeeld: stand-by

Slide 8 - Slide

Bij een samenstelling van Engelse leenwoorden gebruiken we altijd een koppelteken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

part time
A
parttime
B
part time
C
part-time

Slide 10 - Quiz

six pack
A
six pack
B
sixpack

Slide 11 - Quiz

down load
A
download
B
down load

Slide 12 - Quiz

Weglatingsstreepje
Als je een deel van het woord weglaat: 
op- en aanmerkingen 
voor- en tegenspoed 

let op: je gebruikt geen weglatingsstreep als je een heel woord weglaat. Bijvoorbeeld: witte en zwarte zwanen. 

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je géén weglatingsstreepje?

Slide 14 - Open question

Drank en drugs problemen
Hoe spel je dit?
A
drank- en drugsproblemen
B
drank en drugsproblemen
C
drank- en drugs problemen
D
drank en drugs problemen

Slide 15 - Quiz

in en uit checken
Hoe spel je dit?
A
in- en uitchecken
B
in- en uit checken
C
in en uitchecken
D
in en uit checken

Slide 16 - Quiz

Goede en slechte mensen
Hoe spel je dit?
A
goede- en slechtemensen
B
goede- en slechte mensen
C
goede en slechtemensen
D
goede en slechte mensen

Slide 17 - Quiz

opdracht
Maak opdracht 1 - 3 pagina 64 - 65
Klaar? opdracht 1 - 3 pagina 94 - 95

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide