Les 8 Frans

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

  • Lesdoelen vorige en deze les (5 min.)
  • Opdracht 1: avoir & être - vrai ou faux? (5 min.)
  • Filmpje regelmatig werkwoord op -er (10 min.)
  • Opdracht 2: oefenen met ww op -er (15 min.)
  • Opdracht 3: check - wat heb je geleerd? (10 min.)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

  • Lesdoelen vorige en deze les (5 min.)
  • Opdracht 1: avoir & être - vrai ou faux? (5 min.)
  • Filmpje regelmatig werkwoord op -er (10 min.)
  • Opdracht 2: oefenen met ww op -er (15 min.)
  • Opdracht 3: check - wat heb je geleerd? (10 min.)

Slide 1 - Slide

De lesdoelen van de vorige les waren:
  • Ik herken de Franse persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik herken het onregelmatige werkwoord avoir (hebben).
  • Ik herken het onregelmatige werkwoord être (zijn).

Het lesdoel van deze les is:
  • Ik kan Franse regelmatige werkwoorden die eindigen op –er vervoegen.

Slide 2 - Slide

De lesdoelen van de vorige les waren:
  •     Ik herken de Franse persoonlijke voornaamwoorden.
  •     Ik herken het onregelmatige werkwoord avoir (hebben).
  •     Ik herken het onregelmatige werkwoord être (zijn).

Herhalen: hoe zat het ook al weer?


Slide 3 - Slide

Ik herken de Franse persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 4 - Slide

Ik herken het werkwoord avoir (hebben).
Ik herken het werkwoord être (zijn).

Slide 5 - Slide

De lesdoelen van de vorige les waren:
  •     Ik herken de Franse persoonlijke voornaamwoorden.
  •     Ik herken het onregelmatige werkwoord avoir (hebben).
  •     Ik herken het onregelmatige werkwoord être (zijn).

Opdracht 1:


VRAI ou FAUX?
goed of fout?

Slide 6 - Slide

1. Voorbeelden van Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden zijn:
ik, jij, hij, zij, wij, u, jullie
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 7 - Quiz

2. Het Franse persoonlijk voornaamwoord voor 'ik' heeft 2 vormen:
je & j'
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 8 - Quiz

3. Het maakt niet uit of je 'ils' of 'elles' gebruikt bij de vertaling in deze zin:
Oliwia en Fatima, zij zijn beste vriendinnen.
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 9 - Quiz

4. Is de uitspraak goed of fout?
je suis
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 10 - Quiz

5. Is de uitspraak goed of fout?
vous avez
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 11 - Quiz

6.
'avoir' betekent 'hebben'
'être' betekent 'zijn'
A
VRAI (goed)
B
FAUX (fout)

Slide 12 - Quiz

Ik kan Franse regelmatige werkwoorden die eindigen op –er vervoegen.

Slide 13 - Slide

Opdracht 2: oefenen met Franse regelmatige werkwoorden op -er. (stencil)

Nakijken opdracht.

Slide 14 - Slide

Opdracht 3:
check op de lesdoelen (deze en vorige les)
check op de les


Slide 15 - Slide

Ik herken de Franse persoonlijke voornaamwoorden.
oui
non
je ne sais pas

Slide 16 - Poll

Ik herken het werkwoord avoir (hebben).
oui
non
je ne sais pas

Slide 17 - Poll

Ik herken het werkwoord être (zijn).
oui
non
je ne sais pas

Slide 18 - Poll

Ik kan Franse regelmatige werkwoorden die eindigen op –er vervoegen.
oui
non
je ne sais pas

Slide 19 - Poll

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Wat vond je van de Franse lessen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

merci
et
au revoir!

Slide 22 - Slide