Thema 3 dictee woorden en WW

Thailand
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thailand

Slide 1 - Slide

cameraatje

Slide 2 - Slide

Theepot

Slide 3 - Slide

apotheek

Slide 4 - Slide

Laboratorium

Slide 5 - Slide

kleuren-tv

Slide 6 - Slide

's Zomers

Slide 7 - Slide

tornado's

Slide 8 - Slide

tosti-ijzer

Slide 9 - Slide

tandpasta's

Slide 10 - Slide

pinguïns

Slide 11 - Slide

domino-effect

Slide 12 - Slide

bacteriën

Slide 13 - Slide

maïskolf

Slide 14 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: bezoeken
Ik bezoek de kerk
Ik bezocht de kerk
Ik heb de kerk .............


De .......... kerk is erg mooi.

Slide 15 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: verdwijnen
De kip verdwijnt
De kip verdween
De kip is ..............


De .......... kip.

Slide 16 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: genezen
De dokter geneest de patiënt
De dokter genas de patiënt
De dokter heeft de patiënt ......


De .......... patiënt.

Slide 17 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: bestuiven
De bij bestuift de bloem
De bij bestoof de bloem
De bij heeft de bloem .......


De .......... bloem.

Slide 18 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: oplichten
De man licht de oude vrouw op.
De man lichtte de oude vrouw op.
De man heeft de oude vrouw ........


De .......... oude vrouw.

Slide 19 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: verbranden
Ik verbrand het hout.
Ik verbrandde het hout
Ik heb het hout ........


Het .......... hout.

Slide 20 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: verkopen
Ik verkoop mij Nintendo
Ik verkocht mijn Nintendo.
Ik heb mijn Nintendo ........


De .......... Nintendo.

Slide 21 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: verbinden
De verpleegster verbindt de wond.
De verpleegster verbond de wond.
De verpleegster heeft de wond ......


De .......... wond.

Slide 22 - Slide

bijvoeglijk voltooid deelwoord
Werkwoord: rijgen
Ik rijg de kralen aan elkaar.
Ik reeg de kralen aan elkaar.
Ik heb de kralen aan elkaar ....


De .......... kralen.

Slide 23 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: pesten



De kinderen .......... het meisje.

Slide 24 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: maken



De agent .......... de handboeien los.

Slide 25 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: branden



Het huis .......... helemaal af.

Slide 26 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: draven



De paarden .......... door de wei.

Slide 27 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: kruiden



De koks .......... het eten.

Slide 28 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: proosten



Mijn broer .......... op de goede afloop.

Slide 29 - Slide

verleden tijd
Werkwoord: broeden



De vogels .......... in hun nest.

Slide 30 - Slide

aan het werk
Thema 3 - week 2 - dictee 7

lees goed wat wordt gevraagd
Groep 7: TT of VT
Groep 8: TT of VT of VD of bijvoeglijk gebruikt VD

Slide 31 - Slide