3: Verbanden, functies, tekststructuren

Verbanden, functies en tekststructuren
Examentraining
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Verbanden, functies en tekststructuren
Examentraining

Slide 1 - Slide

Welk tekstverband geeft het woordje 'kortom' aan?
A
Conclusie
B
Karakterisering
C
Samenvatting
D
Tijd

Slide 2 - Quiz

Welk tekstverband geeft de formulering 'te wijten / te danken aan' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Reden
D
Voorbeeld

Slide 3 - Quiz

En het woordje 'bovendien'?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 4 - Quiz

En het woordje 'niet alleen ... maar ook ...'?
A
Voorbeeld
B
Voorwaarde
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 5 - Quiz

En het woordje 'waarmee'?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 6 - Quiz

Daarom?
A
Oorzaak-gevolg
B
Reden
C
Samenvatting
D
Conclusie

Slide 7 - Quiz

Hoewel?
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Voorwaarde

Slide 8 - Quiz

Zoals?
A
Voorwaarde
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 9 - Quiz

Wat is een afweging?
A
Het gewicht van voor- tegen nadelen overdenken
B
Een andere mogelijkheid
C
Kant van een zaak van waaruit je iets bekijkt
D
Omstandigheid die invloed op iets uitoefent

Slide 10 - Quiz

En een hypothese?
A
veronderstelling die men als waarheid aanneemt of nog moet bewijzen
B
Feiten uit het verleden met gevolgen voor nu
C
Een opsomming van wat je kunt waarnemen
D
Onroerend goed als onderpand

Slide 11 - Quiz

(Ter) illustratie?
A
Voorbeeld
B
Opvatting
C
Situatiebeschrijving
D
Bewering die je moet gaan bewijzen

Slide 12 - Quiz

Een kanttekening is een beschrijving van een detail.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Nuanceren betekent beweren of bewijzen dat iets minder belangrijk is, op het betrekkelijke van iets wijzen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Nuancering 
Een nuancering is een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering of stelling.

De schrijver geeft bijvoorbeeld in de voorafgaande alinea zijn mening over iets en formuleert die in de aansluitende alinea iets preciezer of maakt die mening wat minder scherp.

Slide 15 - Slide

Ontkrachting is een ander woord voor weerlegging.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Een tegenwerping is
A
Hetzelfde als een tegenstelling
B
Een ontkenning
C
Bedenking, bezwaar, tegenargument
D
Een paradox

Slide 17 - Quiz

Een voorbehoud is een beperking op wat er gezegd wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Verbanden en relaties tussen zinnen


Belangrijk! Een auteur presenteert zijn tekst niet als losse feitjes. Hij wil graag een samenhangende tekst presenteren.

  • D.m.v. signaalwoorden


  • D.m.v. functiewoorden


  • Functies  aan tekstgedeelten toe te wijzen

Slide 19 - Slide

Moet ik die lijst met functiewoorden en signaalwoorden uit mijn hoofd leren?

Slide 20 - Slide

Nee

Maar, zorg dat je wel de belangrijkste zaken weet te benoemen en dat je functiewoorden uit elkaar kunt houden. Markeer de woorden in je examenbundel die je niet kent en/of belangrijk vindt.


Wat is het verschil tussen:

- weerleggen en tegenwerpen?

- aanvulling en een voorbeeld?

- uitdiepen, uitleggen en uitweiden?

-voorbehoud en voorwaarde?

Slide 21 - Slide