Lijdend voorwerp

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ontleed de zin!
Lisa en Joost van hiernaast hebben een voetbal meegenomen.


Probeer alle zinsdelen te benoemen!

Slide 2 - Slide

Planning
  • Grammatica
Nakijken
Lijdend voorwerp

  • Woordenschat en Formuleren
Oefentoets
Aan de slag!


Slide 3 - Slide

Nakijken

Slide 4 - Slide

Het lijdend voorwerp
  • Het 'lv' ondergaat de handeling in de zin.
 
Lisa en Joost van hiernaast hebben een voetbal meegenomen.

Onderwerp: Lisa en Joost van hiernaast. (voeren de handeling uit)
Lisa en Joost van hiernaast hebben meegenomen.

Slide 5 - Slide

Het lijdend voorwerp
Het 'lv' ondergaat de handeling in de zin.
 
Lisa en Joost van hiernaast hebben een voetbal meegenomen.

De voetbal wordt meegenomen door Lisa en Joost.
  • De voetbal ondergaat de handeling. 

Slide 6 - Slide

Het lijdend voorwerp
  • Wie of wat + onderwerp + gezegde.
  • Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel.
  • Er staat niet in elke zin een lijdend voorwerp!

Slide 7 - Slide

Stappenplan 
1.  PV
2. Zinsdeelstrepen
3. OW
4. WG + (HW en ZW)
5. LV

Slide 8 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?

Slide 9 - Slide

De hockeytrainer neemt een slokje water.
A
De hockeytrainer
B
Een slokje water

Slide 10 - Quiz

Tijdens oud en nieuw staken we vuurwerk af.
A
Vuurwerk
B
Oud en nieuw
C
Tijdens

Slide 11 - Quiz

De romantische komedie zag ze laatst op tv.
A
Op tv
B
Ze
C
Romantische komedie

Slide 12 - Quiz

Tip!
  • Kijk naar het werkwoordelijk gezegde in de zin.
  • Heeft deze een lijdend voorwerp nodig?

Let op!   
                        
Iemand loopt.                                    Iemand pakt iets.
Iemand rent.                                      Iemand zag iets.
 

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Mijn zus loopt naar het station. (Iemand loopt...)

Mijn zus pakt het pak melk.  (Iemand pakt iets)



Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Werken?
Iemand werkt                                                   --> Hij werkt op kantoor.

Eten?
Iemand eet iets                                                --> Hij eet een appel.




Slide 15 - Slide

Woordenschat & Formuleren

Slide 16 - Slide

Aan de slag!
Wat? Maken oefentoets W&F.
Hoe? Zie classroom.
Tijd? T/m volgende les.
Klaar? Maken grammatica reader 2, vraag 4. 
 
Tip: Schrijf de antwoorden op een blaadje. Dat kijkt makkelijker na tijdens de volgende les. 

Slide 17 - Slide

Huiswerk
Afmaken: oefentoets Woordenschat en Formuleren H1 t/m H3.
Nakijken: Grammatica reader 2, vraag 3. (zie classroom)

Slide 18 - Slide