les formuleren les 4 (verwijzen deel 2)


Pak vast:
- een pen

Formuleren les 4
herhaling verkeerd verwijzen (mannelijke, vrouwelijk, onzijdige) en wat of dat?
Verder met: hen of hun? Aan wie of waaraan? En onduidelijk verwijzen.
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Pak vast:
- een pen

Formuleren les 4
herhaling verkeerd verwijzen (mannelijke, vrouwelijk, onzijdige) en wat of dat?
Verder met: hen of hun? Aan wie of waaraan? En onduidelijk verwijzen.

Slide 1 - Slide

Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk, en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen

Slide 2 - Slide

vorige les:
Fouten met verwijswoorden:
1) mannelijk of vrouwelijk?
2) wat of dat?
                                                                





bnnvara
03-2021


Slide 3 - Slide

mannelijke, vrouwelijk, of onzijdig?
Het woorden zijn ....
De woorden zijn ....

Slide 4 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig

Slide 5 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 6 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 7 - Slide

'wat' of 'dat'
In welke drie gevallen is het ook alweer 'wat'?

Slide 8 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
Onthoud: je verwijst alleen met wat:
  1. Bij de overtreffende trap
    dat is het allerlekkerste wat ik ooit heb gegeten.
  2. Na een onbepaald voornaamwoord (alles wat ik wil..., iets wat..., niets..., het enige...) Iets wat weinig mensen weten is dat de donder en bliksem tegelijk ontstaan bij onweer.
  3. Als je terugverwijst naar een hele zin
    De hele klas heeft een voldoende gehaald, wat ik erg knap vind.






Slide 9 - Slide

Huiswerk nakijken
 - Maken opdracht E (zonder zin 4 en 8) en F (alleen zin 1, 4 en 5) blz. 13 (verwijsfouten)

- En maken opdracht C en D blz. 12, 13. (dubbelop)

Slide 10 - Slide

Huiswerk nakijken
opdracht C 
  1. Ik was in de war / haalde alles door elkaar.
  2. Goed gekeurd / als correct beoordeeld.
  3. Kan het me best voorstellen / kan het best begrijpen.
  4. Eigen zaakjes regelen / boontjes doppen.
  5. Ergerde zich enorm (of zij irriteerden hem, hij was geïrriteerd)
  6. Als docent / docent zijnde
  7. Ik weet waar je woont / waar je huis staat
  8. Trap je wel op tijd op de rem / trek je wel op tijd aan de bel
     

Slide 11 - Slide

Huiswerk nakijken
opdracht D
  1. Zo zwaar weegt (contaminatie)
  2. Wikken en wegen (tautologie)
  3. Luiden de alarmbellen (... gaan af, noodklokken luiden) (contaminatie) 
  4. Naast... bovendien (tautologie)
  5. Aanwezige bezoekers (pleonasme)
  6. Goede hoop in (Contaminatie, Goede hoop op, vertrouwen in)
  7. Opnieuw herhalen (pleonasme)
  8. Reeds... al... (tautologie)

Slide 12 - Slide

Huiswerk nakijken
opdracht E (geen 4 en 8)
  1. Haar (directie)
  2. Hij
  3. zijn (onzijdig en geen meervoud)
  4. -
  5. het (onzijdig (want het) enkelvoud)
  6. haar taak
  7. haar vele slachtoffers
  8. -

Slide 13 - Slide

Huiswerk nakijken
opdracht F (alleen 1, 4, 5)
  1. wat (overtreffende trap)
  • 4. wat (hele zin)
  • 5. wat (onbepaald voornaamwoord)

Slide 14 - Slide

Nog meer verwijsfouten
- met wie? of waarmee? voor wie of waarvoor? aan wie of waaraan?
- hen en hun?
- onduidelijk verwijzen

Ga naar je reader op blz. 6

Slide 15 - Slide

Oefenen met verwijsfouten. Reader blz. 13
Opdracht E, F, G
Maak opdracht E, zin 4 en 8
En opdracht F (alles wat je nog niet had, let op, eentje is niet fout!) en opdracht G

We kijken ze zo na


Slide 16 - Slide

Oefenen met verwijsfouten. Reader blz. 13
Maak opdracht E, zin 4 en 8

  • 4 over wie (de jongen)
  • 8 met wie (de vrouw)

Slide 17 - Slide

F Oefenen met verwijsfouten. Reader blz. 13
1. Het lekkerste wat ik ooit heb gegeten, is truffelpasta met kaas.
2. Mijn broertjes zijn erg rommelig, dus mijn moeder heeft hun duidelijk gemaakt dat ze elke week zelf moeten stofzuigen.
3. De kinderen met wie wij vroeger speelden, zijn inmiddels allemaal verhuisd.
4. Mijn moeder bakt elk jaar zelf oliebollen, wat altijd erg lekker is.
5. Alles wat ik voor de toetsweek moet leren, houd ik bij in deze app.
6. Het hondje waarmee ik regelmatig een rondje ga lopen, is van mijn buren.

Slide 18 - Slide

F Oefenen met verwijsfouten. Reader blz. 13

7. Denk je dat ik voor hen beter wat vegetarisch kan klaarmaken, of is vis ook
goed? (geen fout)
8. Het installatiewerk is gedaan door ervaren monteurs over wie nog nooit een klacht is ingediend.

Slide 19 - Slide

G Oefenen met verwijsfouten. Reader blz. 13
  1. het (het boek, onzijdig ev)
  2. dat Fien haar nagellak of dat ze haar eigen nagellak
  3. al haar landgoederen (familie)
  4. Het meisje waar mee
  5. Het
  6. de medewerker met wie
  7. wat (hele zin)
  8. zijn (het, onzijdig, ev) 

Slide 20 - Slide

Na de omwenteling kon de Libische bevolking eindelijk middels verkiezingen ... stem laten horen.
A
Zijn
B
Haar
C
Het
D
Zij

Slide 21 - Quiz

Zo'n groot bedrijf zal voor ... werknemers toch wel een goede afvloeiingsregeling hebben; of heeft ... nooit over dat soort voorzieningen nagedacht?
A
haar, zij
B
hen, hij
C
zijn, het
D
zijn, zij

Slide 22 - Quiz

Friesland heeft ... grote meren, Emmeloord ... Poldertoren en deze Noord-Hollandse vesting heeft ... zeventiende-eeuwse verdedigingswerken om toeristen aan te trekken.
A
Hem, zijn, zijn
B
Haar, haar, zijn
C
Haar, hem, het
D
Zijn, zijn, haar

Slide 23 - Quiz

Onze bibliotheek gaat al ... leden voorzien van een chipkaart, waarmee ze maandelijks tien uur gratis kunnen internetten.
A
Haar
B
Zijn
C
Hem
D
Het

Slide 24 - Quiz

Heeft de arts ... niet verteld dat ... in de tropen veel risico lopen op besmettelijke ziekten?
A
hen , ze
B
hun, hun
C
hen, hun
D
hun, ze

Slide 25 - Quiz

Misschien moet je maar aan ... vragen of ... je na het feest naar het station kunnen brengen.
A
hun, hun
B
hun, ze
C
hen, ze
D
hen, hen

Slide 26 - Quiz

Vroeg of laat zal een van ... met de waarheid voor de dag moeten komen.
A
Hun
B
Hen
C
Ze
D
Zij

Slide 27 - Quiz

Toen ... hem om een extra verlofdag vroegen, zei de rector tegen ... dat hij daar geen mogelijkheden voor zag.
A
Hun, hun
B
Zij, hen
C
zij, zij
D
zij, hun

Slide 28 - Quiz

In dat huis zouden we nog wel willen wonen, maar... hier vinden we afzichtelijk.
A
Dat
B
Wat
C
Dit
D
Die

Slide 29 - Quiz

De aannemer had voor de verbouwing de verkeerde kozijnen besteld, ... hem op een flinke kostenpost kwam te staan.
A
Deze
B
Dat
C
Dit
D
Wat

Slide 30 - Quiz

Het oude handschrift... daar tentoongesteld is, beschrijft het verhaal van ridder Walewijn en het zwevende schaakbord.
A
Dat
B
Die
C
Wat
D
Wie

Slide 31 - Quiz

Een voorzitter over ... zoveel mensen klagen, kan beter opstappen en zijn positie ter beschikking stellen.
A
Wat
B
Die
C
Wie
D
Dat

Slide 32 - Quiz

1. Elise heeft de jongen ... ze prachtige cd's cadeau kreeg, hartelijk bedankt.
A
Waaraan
B
Aan wie
C
Van wie
D
Wie

Slide 33 - Quiz

2. Heb je het gereedschap ... je het toilet gerepareerd hebt, bij de GAMMA gekocht of bij de Praxis?
A
Waarmee
B
Waar
C
Waaraan
D
Wat

Slide 34 - Quiz

Pleonasme, tautologie en dubbele ontkenning
Welke herken je in onderstaande zinnen?
  1. Ik hoef geen taartje, ik vermijd het liever om geen suiker te eten.
  2. De zon schijnt op het bevroren ijs.
  3. Ik heb mijn wanten aan, want het vriest immers.
  4. Ik besef me dat iedereen moe is na de sportdag.
  5. Hij glijdt vast en zeker uit op het gladde fietspad.
  6. Ik krijg nooit geen cadeautjes met kerst.

Slide 35 - Slide

Formuleren H2 Verwijswoorden

Slide 36 - Slide

Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk, en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen

Slide 37 - Slide

Deze les:
Fouten met verwijswoorden:
1) mannelijk of vrouwelijk?
2) wat of dat?
                                                                





bnnvara
03-2021


Slide 38 - Slide

Verwijswoorden
Gebruiken we om herhaling te voorkomen, voor variatie en leesbaarheid.

Anne heeft haar haren gekamd.

De jongen die daar loopt is echt heel aardig.

De les aardrijkskunde was heel leuk, want die vond plaats in Geofort. 

Slide 39 - Slide

Voorbeeldfouten (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig)
Het meisje die daar loopt.

De politie heeft zijn macht getoond.

Dat jongen is mijn neef.


Slide 40 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • In veel talen hebben zelfstandig naamwoorden altijd een ‘geslacht’.
Er zijn in het Nederlands drie opties:

1: Mannelijk de-woorden               de radio             zijn
2: Vrouwelijk de-woorden             de leerlinge     haar
3: Onzijdig het-woorden                 het huis             zijn 


Slide 41 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig

Slide 42 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 43 - Slide

Hoe weet je dat nou? Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
Zie reader

Slide 44 - Slide

Voorbeelden
1. PSV heeft zijn supporters na de overwinning bedankt voor de steun. (een club) 

2. De politie heeft haar werknemers een opslag gegeven. (-ie)
3. De natuur heeft zo haar grillen. (-uur)
4. De radio was kapot, maar ik heb hem gerepareerd. (de-woord)



Slide 45 - Slide

Let op!
Als datgene waar je naar verwijst (het antecedent) uit meerdere woorden bestaat, moet je naar het belangrijkste woord kijken.

De commissie van Leerdam 100 jaar... 

Slide 46 - Slide

Wat of dat?

Slide 47 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.

2. Het shirt wat we dragen met de voetbalclub heeft het logo van onze sponsor.



Slide 48 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
Onthoud: je verwijst alleen met wat:
  1. Bij de overtreffende trap
    dat is het allerlekkerste wat ik ooit heb gegeten.
  2. Na een onbepaald voornaamwoord (alles wat ik wil..., iets wat..., niets..., het enige...) Iets wat weinig mensen weten is dat de donder en bliksem tegelijk ontstaan bij onweer.
  3. Als je terugverwijst naar een hele zin
    De hele klas heeft een voldoende gehaald, wat ik erg knap vind.






Slide 49 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. Het shirt dat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.

2. Het shirt wat we dragen met de club heeft het logo van onze sponsor.



Slide 50 - Slide

Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
  1. We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
  2. Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.
  3. Ik vind het vervelend dat je je zo ergert.
  4. Er is iets dat ik je nog wilde vertellen.
  5. Het meeste dat ik denk ik onzin.

Slide 51 - Slide

Wat of dat? Schrijf op of de zin goed of fout is. Verbeter de foute zinnen.
  1. We gaan morgen naar de Efteling, wat ik heel erg leuk vind.
  2. Het stemmetje van Peppa Big is het irritantste dat ik ooit heb gehoord.
  3. Ik vind het vervelend dat je je zo ergert.
  4. Er is iets dat ik je nog wilde vertellen.
  5. Het meeste dat ik denk ik onzin.

  1. goed
  2. fout > wat
  3. goed
  4. fout > wat
  5. fout > wat  

Slide 52 - Slide

Wat of dat? 
Kortom: altijd dat, behalve bij...
1. onbepaald voornaamwoord (iets, niets, datgene...)
2. overtreffende trap (mooiste, interessantste, slaapverwekkendste)
3 verwijzing naar een (bij)zin
(De reus lag diep te slapen, wat klein duimpje moed gaf.)

Slide 53 - Slide

Oefenen
-  Lezen: theorie uit de reader over verwijswoorden 5.1 en 5.2 blz. 5 en 6
- Maken opdracht E (zonder zin 4 en 8) en F (alleen zin 1, 4 en 5) blz. 13

- En maken opdracht C en D blz. 12, 13. 


Slide 54 - Slide