V1B_werkwoordspelling les 3: persoonsvorm verleden tijd

Taaltoetsen 'begrijpend lezen' & 'woordenschat'
Vrijdag 3 november, het 6e en 7e uur
Op de laptop, dus zorg voor een opgeladen laptop
Geen cijfer
Kijk goed naar het rooster voor de lokaalindeling
Instructie:
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taaltoetsen 'begrijpend lezen' & 'woordenschat'
Vrijdag 3 november, het 6e en 7e uur
Op de laptop, dus zorg voor een opgeladen laptop
Geen cijfer
Kijk goed naar het rooster voor de lokaalindeling
Instructie:

Slide 1 - Slide

WERKWOORDSPELLING
LES 3: persoonsvorm verleden tijd
Nederlands
 
 VWO 1 P1 2022-2023

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

terugblik
... je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
... je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste manier kunt vervoegen.

Slide 4 - Slide

1. binden VB Hij bindt het touw stevig vast.
2. worden; antwoorden Waarom ...  jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct ...
3. duren; aanraden Het geeft niet of het lang ...; ik ... je aan rustig te wachten.
4. lijden; aanvaarden Het ... geen twijfel of hij ... die betrekking.
5. wenden; krijgen Wie zich tot de burgemeester ..., ... zeker antwoord.
6. verbeelden; proberen Wat ... jij je wel; je ... steeds de baas te spelen.
7. ontleden Willie ... die vijf moeilijke zinnen.
8. slagen; uitscheiden Als mijn zusje voor het examen ..., ... zij met studeren uit.
9. benijden; behalen Hij ... zijn zuster, die steeds goede cijfers ...
10. beantwoorden ... de nieuwe machine wel aan de verwachtingen?
11. uitbreiden De stad ... zich de komende jaren steeds meer ...
12. vergelden Waarom ... je broer altijd kwaad met kwaad?

Slide 5 - Slide

1. binden Hij bindt het touw stevig vast.
  • 2. worden; antwoorden
  • Waarom word jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct antwoordt
  • 3. duren; raden
  • Het geeft niet of het lang duurt ; ik raad je aan rustig te wachten.
  • 4. lijden; aanvaarden
  • Het lijdt geen twijfel of hij aanvaardt die betrekking.
  • 5. wenden; krijgen
  • Wie zich tot de burgemeester wendt , krijgt zeker antwoord.
  • 6. verbeelden; proberen 
  • Wat verbeeld jij je wel; je probeert steeds de baas te spelen.
  • 7. ontleden
  • Willie ontleedt die vijf moeilijke zinnen.
  • 8. slagen; uitscheiden
  • Als mijn zusje voor het examen slaagt, scheidt zij met studeren uit.

Slide 6 - Slide

9. benijden; behalen
Hij benijdt zijn zuster, die steeds goede cijfers behaalt
10. beantwoorden
Beantwoordt de nieuwe machine wel aan de verwachtingen?
11. uitbreiden
De stad breidt zich de komende jaren steeds meer uit
12. vergelden
Waarom vergeldt je broer altijd kwaad met kwaad?

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 8 - Mind map

Hoe weet je of je de ik-vorm of de ik-vorm+t schrijft?

Slide 9 - Mind map

vooruitblik

.... heb je geleerd hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd vervoegt (= in de juiste vorm in een zin zet).

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Weet je nog?
Tegenwoordige tijd

Slide 13 - Slide

Weet je nog?
Tegenwoordige tijd

Slide 14 - Slide

Weet je nog?
Tegenwoordige tijd

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Aan de slag!

Ga zelfstandig aan de slag met de rest van de les. 
Lees goed wat je moet doen.

Slide 18 - Slide

Oefenen met de PV VT
Maak de opdrachten. De onderstrepingen zijn linkjes, waar je op kunt klikken.


Slide 19 - Slide

Oefenen met Engelse werkwoorden PVVT
Maak de opdrachten. De onderstrepingen zijn linkjes, waar je op kunt klikken.



Slide 20 - Slide

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (timen)
A
hij timede
B
hij timde
C
hij timmde
D
hij timdde

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (lunchen)
A
hij lunchte
B
hij lunchde
C
hij lunchtte
D
hij lunchdde

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij ... (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 25 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vader ... (downloaden)
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 26 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Jason ... (barbecueën)
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 27 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje ... (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 28 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie ... (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 29 - Quiz