Koppelwerkwoorden ‘koppelen’ het onderwerp aan een toestand, functie, of eigenschap. In ‘Ik ben blij’ en ‘De soep lijkt klaar’ zijn
ben en
lijkt koppelwerkwoorden.
De koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven
(blijken, lijken, schijnen, dunken, heten, voorkomen)