woordenboek taal

woordenboek taal
1 / 12
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

woordenboek taal

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je leert welke betekenis je moet kiezen als er in het woordenboek meer betekenissen staan

Dit moet je weten: Als een woord meer dan een betekenis heeft, kijk je welke betekenis het beste in de zin past.

Slide 2 - Slide

Wat hebben jullie al geleerd?
-In het midden bovenaan staat de alfabetbalk. Hierin zie je bij welke letter je aan het zoeken bent.

Links en rechts bovenaan de bladzijden staan trefwoorden. Dit is het eerste woord (links) of het laatste woord (rechts) van de bladzijden.

Slide 3 - Slide

Wat hebben jullie al geleerd?
In het woordenboek staan alleen de basiswoorden

zoals: schriften > Je zoekt bij schrift
dorpje> Je zoekt bij dorp
fijne> Je zoekt bij fijn
lachte> Je zoekt bij lachen 

Slide 4 - Slide

Wat betekent arm?

Slide 5 - Open question

Wat moet je doen als je de betekenis van het woord niet weet?

Slide 6 - Open question

Woordenboek gebruiken
-Je kijkt naar de beginletter van het woord
-Die letter zoek je op in het woordenboek
-Hierna kijk je welke letter er na de beginletter komen.
-Heb je het nog niet gevonden ga je verder naar de volgende letter kijken

Slide 7 - Slide

Opdracht
Je werkt in een tweetallen. Jullie krijgen een lijst met woorden daar moet je de betekenis van opzoeken.
Heb je dit gedaan? Dan deel je de betekenis met elkaar! Hebben jullie hetzelfde gevonden?

Slide 8 - Slide

Woordjes
-pony
-haring
-giert
-ezel
-slag
-lam
-vleugel
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Er staan zinnen op het bord. Als je die woorden opzoekt krijg je een dubbele betekenis te zien. Welke is de juiste?

Slide 10 - Slide

-De agent boeit de inbreker.
-De kapitein ligt in zijn kooi te slapen.
-Het is vandaag erg kil buiten.
-We willen Yvette strikken om mee te helpen.
-Het restaurant krijgt veel klachten over het flauwe eten.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Afsluiting
Welke zin past het beste bij jou en deze les?

A: Ik voel me op mijn gemak wanneer ik deze opdrachten maak.
B: Deze opdrachten kan ik met gemak.


Bij A ga je staan en bij B blijf je zitten.

Slide 12 - Slide