Leesvaardigheid argumenteren (introductie)

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Terugblik
Praktische informatie
Introductie module leesvaardigheid
Oefenen

Slide 2 - Slide

Leerdoelen

Je kent de definities van de in de modulewijzer genoemde literaire begrippen:
Je kunt bovenstaande technieken herkennen en benoemen in Het gouden ei.
Je kunt een uitvoerige samenvatting geven van Het gouden ei.
Je kunt het verhaal analyseren en betekenis geven.
Eindopdracht
Je schrijft een verhaal met een plot over een van de bijpersonen uit Het gouden ei.

Voorwaarden:
  • Je verhaal heeft 850-1250 woorden
  • Je typt het verhaal in Word (Helvetica, Arial, Times New Roman, lettergrootte 12)
  • Je verwerkt literaire technieken in het verhaal
  • Je maakt duidelijk en zichtbaar waar je dit hebt toegepast en legt uit hoe en waarom je dit deed.
  • Je maakt herkenbaar gebruik van elementen uit Het gouden ei
  • Je bent origineel

Inleveren: uiterlijk 9 juni via Somtoday

Slide 3 - Slide

Bij wie ligt het perspectief in hoofdstuk 4 en 5? 

Op welke manier was de droom over Het gouden ei (H1, H2) een vooruitwijzing?
Waarom ging Rex met Lemorne mee?
Hoe kan het dat Rex direct Lemorne herkende?
symbolische betekenis: een teken dat in de plaats van iets anders wordt gebruikt.
timer
6:00

Slide 4 - Slide

Vertellen of vertonen?
Let op: In elke zin zit een voorbeeld van vertellen en van vertonen.

(1) Tim voelde hoe zijn neus begon te lopen. Hij drukte een zakdoekje tegen zijn gezicht. Zo verdrietig had hij zich nog nooit gevoeld.

(2) Zelfs zonder zijn fysieke aanwezigheid, voelde ze hoe haar wangen begonnen te gloeien. Boy, wat was Anja verliefd.
(3) Roger smeet zijn kopje aan diggelen, hij was boos.

Slide 5 - Slide

Vertellen of vertonen?

(1) Tim voelde hoe zijn neus begon te lopen. Hij drukte een zakdoekje tegen zijn gezicht (vertonen). Zo verdrietig had hij zich nog nooit gevoeld (vertellen).

(2) Zelfs zonder zijn fysieke aanwezigheid, voelde ze hoe haar wangen begonnen te gloeien (vertonen). Boy, wat was Anja verliefd (vertellen).
(3) Roger smeet zijn kopje aan diggelen (vertonen), hij was boos (vertellen).

Slide 6 - Slide

Waarom leesvaardigheid?
Om een kritische en geïnformeerde deelnemer aan onze maatschappij te zijn, helpt het om een geoefende lezer te zijn die de inhoud van teksten kan beoordelen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid.

Slide 7 - Slide

Hoe ga je leren?
Lezen is een vaardigheid. Dat betekent dat je actief moet leren om van kennen naar kunnen te gaan.

Slide 8 - Slide

Wat ga je leren en doen?
De komende weken leer je argumentatie te herkennen, te benoemen en te gebruiken. Daarnaast herhaal je theorie over leesvaardigheid.
Afsluiting: een toets over leesvaardigheid in de toetsweek (3x)

Slide 9 - Slide

Wat maakt lezen lastig?
(maar vooral relevant?)

Slide 10 - Slide

Bereid je slim voor
Je moet de begrippen kennen

Slide 11 - Slide

Bereid je slim voor
Je moet de begrippen kennen
Om ze correct te kunnen herkennen en benoemen in oefenopgaven uit de module.

Slide 12 - Slide

Bereid je slim voor
Je moet de begrippen kennen
Om ze correct te kunnen herkennen en benoemen in oefenopgaven uit de module.
Daardoor kun je de theorie vervolgens met vertrouwen en op de juiste manier toepassen in een hele tekst.

Slide 13 - Slide

Bereid je slim voor
Je moet de begrippen kennen
Om ze correct te kunnen herkennen en benoemen in oefenopgaven uit de module.
Daardoor kun je de theorie vervolgens met vertrouwen en op de juiste manier toepassen in een hele tekst.
Zodat je zowel binnen als buiten de lessen Nederlands meer begrijpt, beter begrepen wordt én meer invloed hebt.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig leren
Vóór de volgende les heb je de opdrachten af die in de studiewijzer staan (zie Somtoday).


Kijk zelfstandig je opdrachten na. Laat je mindmaps van deze week en volgende week aan je docent zien.



Let op: houd je aan de studiewijzer in SOM, want zo ga je op tijd van kennen naar kunnen.

Slide 15 - Slide

Deze week:

Mening en argumenten
Je kunt standpunten, meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken onderscheiden

Havo:
H17 (vanaf pagina 70): 1, 2, 3, 5, 6 en 7

+ extra leerstof: tekstdoelen en tekstvormen
 

tekst
Je leert zelfstandig en in stilte

Slide 16 - Slide