WOORDEN plus OPDRACHTEN bellen en mailen - rose - dag 8 NT2

Thema 3: Bellen en mailen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3: Bellen en mailen

Slide 1 - Slide

al
  • eerder (in de tijd) dan je dacht 
  • zin: Ik ben al klaar.
  • zin: Ik ga al naar huis.
  • zin: Het is al tijd.
  • zin: Ik ga nu al naar bed.

Slide 2 - Slide

's avonds
  • in/tijdens de avond
  • dagdeel van 18.00 - 00.00 uur
  • zin: Ik drink 's avonds altijd thee.
  • zin: 's Avonds is het donker. 

Slide 3 - Slide

beter
  • 1. iemand kan iets meer dan goed
  • goed-beter-best
  • 2. niet meer ziek/genezen 
  • 3. als iets goed voor je is om te doen
  • zin: Hij kan goed zwemmen, maar zij kan het beter.
  • zin: De man is weer beter en mag uit het ziekenhuis.

Slide 4 - Slide

ziek
  • je vervelend voelen omdat er iets met je lichaam niet goed is
  • ziek zijn/ziek worden
  • antoniem: beter zijn/beter worden
  • zin: Ik ben voel mij niet zo lekker, ik ben ziek

Slide 5 - Slide

dan
  • op die tijd
  • in de toekomst/daarna
  • zin:  Ik ga eerst naar school en dan ga ik naar huis.
  • zin:  Morgen heb ik al een afspraak. Ik heb dan geen tijd om af te spreken.

Slide 6 - Slide

krijgen
  • je mag iets hebben
  • iets is gratis
  • werkwoord: ik krijg - wij krijgen
  • zin: Ik krijg een snoepje. 
  • zin: Zij krijgen een mooie pen.

Slide 7 - Slide

Gaat het woord 'al' over tijd of over plaats?
A
B

Slide 8 - Quiz

De les begint om 8.30 uur, maar ik ben
er al om 8.15.

Ben je eerder of later op school?
A
later
B
eerder

Slide 9 - Quiz

Tijdens welk dagdeel is het donker?
A
's middags
B
's avonds
C
's nachts
D
's ochtends/'s morgens

Slide 10 - Quiz

00:00-06:00
06:00-12:00
12:00-18:00
18:00-24:00/00:00
's middags
's avonds
's nachts
's ochtends

Slide 11 - Drag question

Ik vind het fijn dat je weer ........ bent, na drie weken ziekenhuis.
A
ziek
B
moe
C
slaperig
D
beter

Slide 12 - Quiz

Ik help jou.
Dat is ...................., want dan begrijp je de opdracht.
A
nooit
B
beter
C
bellen
D
aardig

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met het woord
ziek

Slide 14 - Open question

Ik ga eerst sporten, .......... ga ik naar de bioscoop.
Vul het goede woord in.
A
daarna
B
meteen
C
dan
D
al

Slide 15 - Quiz

Ik ga eerst sporten, dan ga ik naar de bioscoop.

Gaat deze zin over het verleden of over de toekomst?
A
toekomst
B
verleden

Slide 16 - Quiz

Als ik jarig ben krijg ik cadeautjes.

Deze zin betekent.................
A
dat ik de cadeautjes geef
B
dat ik de cadeautjes moet kopen
C
dat ik de cadeautjes moet leen
D
dat ik de cadeautjes mag hebben

Slide 17 - Quiz

Als ik op school fruit krijg dan hoef ik het niet te betalen.

Welk woord hoort hier bij?
A
voor niks
B
gratis
C
niet betalen
D
kopen

Slide 18 - Quiz

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je 1 zin met één of meer woorden: 


Slide 19 - Slide