1.4 Pitch, Grammatica §3.1, §3.2 en §3.3 (n.3-4)

Vrij lezen
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Vrij lezen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
- Korte terugkoppeling elevator pitches (belangrijkste tips)
- Oefenopgaven tegenwoordige tijd (check toepassing theorie vorige les)

* Toepassing 't Kofschip X => §3.2 Verleden tijd +  §3.3 Voltooid deelwoord
* Zelf aan de slag met weektaken (§3.2 >> Klaar? Dan lezen theorie §3.3)

Centrale terugkoppeling lesdoelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

  1. Wat gaan we doen?
  2. Lesdoel
  3. Oefenopgaven t.t.

  4. Theorie persoonsvorm in de verleden tijd (zelf aant. maken)
  5. Opdrachten Werkwoordspelling §3.2 Persoonsvorm in v.t.
  6. Doorwerken aan §3.3*

  7. Lesdoel behaald?
  8. Terugkoppeling + weektaken
Lesdoel:

Je maakt aantekeningen van de spellingsregels van werkwoorden in de verleden tijd

Je past de verleden tijd van werkwoorden goed toe


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Terugkoppeling elevator pitch
Wat is een pitch eigenlijk?
Een pitch is een korte presentatie van jezelf, je bedrijf met  een dienst of je product om nieuwe mensen, opdrachtgevers of klanten en andere stakeholders te overtuigen van jouw idee. 

Bij S&B:
- als lesgever motiveer je jouw deelnemers om actief mee te doen (= overtuigen)
- als personal trainer begeleid en motiveer je jouw klant om de oefeningen goed uit voeren
   (= informeren en overtuigen)

Tip: denk goed na over het doel dat je wilt bereiken. Houd rekening met je doelgroep. Zorg voor een goede voorbereiding (weet wat je wilt zeggen/doen; stappenplan) en blijf dicht bij jezelf. * 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Elevator pitch / lesgeven: algemene tips
Wacht op aandacht publiek / stilte >> eventueel expliciet benoemen, zodat het voor iedereen duidelijk is. Werk zoveel mogelijk vanuit positieve insteek (= motiverender).

  • Denk na over je presentatiehouding: waar ga je staan, hoe ga je staan? (actieve houding!)
        >> rechtop, schouders naar achteren, handen laag in 'gesprekskader' en
              ondersteunend aan je verhaal (= verduidelijking)
  • Structureer je verhaal: wat wil je zeggen? Wat is daarbij het belangrijkste? Hoeveel tijd heb je voor jouw boodschap / instructie? (onderscheid hoofd- en bijzaken)
  • Spreek rustig en duidelijk. Articuleer goed; leg accenten (stem is een belangrijk instrument)
  • Stem je taalgebruik af op je doelgroep >> varieer met professioneel taalgebruik

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De tegenwoordige tijd

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kun je op 3 manieren schrijven. Welke?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Wanneer gebruik je de 'gebiedende wijs'?
A
bij een bevel
B
bij een puntsgewijze opdracht
C
bij een zin zonder onderwerp

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 't ex-fokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Tegenwoordige tijd; vervoegingen
Enkelvoud:
  • ik / ..... jij?                                                       ===> stam
  • jij / hij / zij / het / u / men / iedereen ===> stam + t

Meervoud:
  • wij / jullie / zij                                               ===> hele werkwoord

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Oefenopgaven tegenwoordige tijd
[dia 12 t/m 23]

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Bij de opleiding Sport en Bewegen worden veel praktijklessen gegeven.

Iedere student [geven] minimaal één keer per periode les aan medestudenten.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Voordat de les [plaatsvinden], [leveren] de lesgever een lesplan in.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

In het lesplan [staan] alle onderdelen van de voorbereide les.

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Na de les [evalueren] de docent de les met de lesgevers van die dag.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Tot slot een tip van de taaldocent; [schrijven] je lesplan en verslagen zoveel mogelijk in de tegenwoordige tijd!

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Rondvraag
Heb je nog vragen over werkwoorden in de tegenwoordige tijd?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

De verleden tijd

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Verleden tijd:
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd: 

  • door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (= sterke werkwoorden): loop - liep, zwem - zwom, schijn - scheen, doen - deden, rijden - reden, komen - kwamen
  • door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke ww.): werk - werkte, leer - leerde

Slide 19 - Slide

Een overzicht van alle sterke en onregelmatige werkwoorden vind je op: https://onzetaal.nl/taalloket/sterke-werkwoorden

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je het 't ex-kofschip / 't sexy fokschaap?
A
in de tegenwoordige tijd
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven
C
Als je het onderwerp van de zin zoekt
D
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Verleden tijd (zwakke ww)
VT ==> - bij zwakke werkwoorden: leg je vinger op -en
               - is de laatste letter een T, K, F, S, C, H, P of X?
                        ja? dan STAM + TE(N)          nee? dan STAM + DE(N)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Samenvattend tot nu toe:
TT ==> 3 mogelijkheden:   [1] stam,   [2] stam + t,   [3] hele ww

VT ==> onderscheid sterke en zwakke werkwoorden
               - bij zwakke werkwoorden: leg je vinger op -en
               - is de laatste letter een T, K, F, S, C, H, P of X?
                        ja? dan STAM + TE(N)          nee? dan STAM + DE(N)

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Afgelopen zaterdag .......... mijn oom en ik aan het kanaal.
[vissen]
A
visde
B
visden
C
viste
D
visten

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Het team ......... een goede wedstrijd.

[spelen]
A
speeld
B
speelt
C
speelde
D
speelden

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vorig jaar ....... wij veel avonturen.

[beleven]
A
beleefde
B
beleefden
C
beleefte
D
beleeften

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Afgelopen weekend ............ Kim met een goed boek.
[relaxen]
A
relaxde
B
relaxte

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Tijdens landkamp ............ Jamie en Vera voor een goede sfeer.
[zorgen]
A
zorgde
B
zorgden
C
zorgte
D
zorgten

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Het voltooid deelwoord

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:

  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Vb.: Lisa heeft gelachen. /  Aziz heeft besteld. / Het voorstel is verworpen.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

'T KofSCHiP X / SeXy FoKSCKaaP / SoFT KeTCHuP X

VT ==> - bij zwakke werkwoorden: leg je vinger op -en
               - is de laatste letter een T, K, F, S, C, H, P of X?
                        ja? dan STAM + TE(N)          nee? dan STAM + DE(N)

Volt.dw.: in de zin staat een vervoeging van het werkwoord ZIJN of HEBBEN.
                   Het  begint vaak met ge-, be- of ver-
                   Bij zwakke werkw. pas je ter controle van de laatste letter Kofschip-
                   regel toe [haal -en van hele ww. en kijk naar laatste letter]  

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

In de zomer heeft hij extra .........

[werken]
A
gewerkd
B
gewerkt

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat heb jij na jouw onderzoek ......?

[concluderen]
A
geconcludeerd
B
geconcludeert

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Hij heeft mij een cadeautje ...
A
belooft
B
beloofd
C
beloofde

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Hij ... wel meer.

[beloven]
A
belooft
B
beloofd

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wij zijn nu beter voor de weektaken ......

[voorbereiden]
A
voorbereid
B
voorbereidt
C
voorbereit

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

TT ==> 3 mogelijkheden: [1] stam, [2] stam + t, [3] hele ww

VT ==> onderscheid sterke en zwakke werkwoorden
               - bij zwakke werkwoorden: leg je vinger op -en
               - is de laatste letter een T, K, F, S, C, H, P of X?
                   ja? dan STAM + TE(N) nee? dan STAM + DE(N)

Volt.dw: in de zin staat een vervoeging van HEBBEN of   
                ZIJN. Het begint vaak met ge-, be- of ver- 
                controle laatste letter: -d of -t? Pas de Kofschip-
                regel toe
                toe.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Rondvraag
Heb je nog vragen over de vervoeging van werkwoorden?
Zelfstandig maken van:

- Grammatica §3.2
- Grammatica §3.3
- vrij lezen 

Slide 40 - Slide

This item has no instructions